Content

Een doodskus

Otto e mezzo

IFFR hervormt en brengt alles wat cinema was onder in een divisie ‘content’. Dat is een slechte ontwikkeling.

Dit is geen artikel over het International Film Festival Rotterdam, hoewel ontwikkelingen bij het festival wel de aanleiding gaven om het te schrijven. Op de recent aangekondigde ‘herstructurering’ van IFFR, zoals die eufemistisch werd genoemd – anderen spraken over ‘een spoor van vernieling’ omdat onder meer een groot deel van het programmeursteam is ontslagen – komen we op een later moment terug. Het is nog te vroeg om alles goed te overzien.

Wat nu wel al duidelijk is: iedereen die bij IFFR mag blijven, wordt ondergebracht in een van de vijf divisies waaruit de organisatie vanaf nu bestaat: ‘communication & audience reach’, ‘funding & business growth’, ‘business affairs’, ‘operations’ en ‘content’. Over die afdeling ‘content’ gaan we het even hebben.

Laten we het woord om te beginnen naar het Nederlands vertalen. ‘Inhoud’ dekt de lading niet. ‘Materiaal’ zou kunnen, maar klinkt te ruw. ‘Spul’ is de beste vertaling.

De divisie Spul.

Het is basaal en iedereen weet het: woorden vormen ons denken. Je kunt jezelf nog zo stevig voornemen om elke film te respecteren, elke individuele uiting van elke individuele maker serieus en op zichzelf te beschouwen, maar zo’n containerbegrip zal uiteindelijk je perspectief beïnvloeden. ‘De boeren’, ‘de vissers’, ‘de ambtenaren’, ‘de leraren’, ‘de mannen’, ‘de vrouwen’, ‘de vluchtelingen’: elk containerbegrip beperkt de nuance en vernauwt je blik.

Verzet
Misschien is het een achterhoedegevecht om je tegen het begrip ‘content’ te verzetten: op festivalmarkten en bij vrijwel alle organisaties die iets (online) publiceren, wordt het gebruikt. Al jaren. Waarom dan nu dit minieme en redelijk kansloze verzet?

Om twee redenen. Ten eerste: juist filmfestivals, en met name dat deel dat artisticiteit en oorspronkelijkheid viert – ontegenzeggelijk een van de laatste bastions die dat doen, want zowel televisie als uitgevers lopen aan de leiband van kijk- en verkoopcijfers – moeten niet meegaan in de enorme beweging die alles tot handel reduceert. Dingen, mensen, meningen, onderwijs, gezondheid, kunst, politiek: op vrijwel elk maatschappelijk terrein dringt het verdienmodel zich op. En overal waar verdienmodellen leidend zijn, worden alle andere waarden daaraan uiteindelijk ondergeschikt gemaakt. Het verdienmodel wordt het denkkader waar al het andere zich naar moet schikken.

Klein voorbeeld uit de journalistiek: ook op de redactie van NRC hangt inmiddels een groot scorebord met de best gelezen artikelen. Niemand kan ontkennen dat zo’n ontwikkeling uiteindelijk tot zelfcensuur bij redacteuren leidt. Iedereen weet welke artikelen lastiger liggen bij lezers en wat soepel verkoopt. Bovendien zegt de populariteit van artikelen niets over hun belang. Het punt van dit voorbeeld is ook: elke individuele redacteur zal moeiteloos de bezwaren tegen zo’n populariteitsrace kunnen noemen, maar toch is die race er gekomen. Dit is een van de redenen waarom media niet in handen moeten komen van organisaties die alleen geïnteresseerd zijn in de grootste winstmarge. Om een ander achterhoedegevecht te noemen.

Vormeloosheid
Tweede reden voor verzet: de opkomst (en tirannie) van het everything everywhere all at once-model van de streamingdiensten en de enorme honger naar spul die daar het gevolg van is. Ze hebben het model niet verzonnen – vermoedelijk is internet, waar alles altijd beschikbaar lijkt, daar meer debet aan – maar wel pontificaal in elke huiskamer gebracht.

Het effect van die ontwikkeling is nog lang niet uitgewerkt. Dat het enorme aanbod dat een kijker ter beschikking staat het soms lastig maakt om te kiezen, is niet echt een probleem. Of, laten we zeggen, het is een luxeprobleem. Een veel nadeliger gevolg is eenvormigheid. Zoals Hugo Emmerzael schrijft in zijn artikel over Tokyo Vice: ‘De typische decoupage van shots met een sterke nadruk op medium close-ups.’ De immense honger naar spul zorgt ervoor dat er veel door de maakmolen moet worden gejaagd. Illustratief is dat je nauwelijks nog informatie over de makers krijgt. Een film of een serie is een reeks beelden die moet vermaken, een eventuele eigen signatuur verdwijnt naar de achtergrond. Iemand kan bijvoorbeeld The Bubble van Judd Apatow op Netflix interessant vinden, maar hoeveel kijkers klikken door naar de achtergrondinformatie om te zien wie de film heeft gemaakt? Zelfs de credits worden inmiddels automatisch overgeslagen.

Maar het is niet alleen deze anonimiteit die de indruk wekt dat het spul eindeloos uit machines rolt. Kijk maar eens naar een aflevering van Moon Knight op Disney+, de meest recente toevoeging aan het Marvel Cinematic Universe. Het budget is 10 tot 15 miljoen per aflevering, maar je ziet het er totaal niet aan af. De productie straalt vooral luiheid uit, wat de serie heel onaantrekkelijk maakt.

Massa en volume zijn deel van het probleem. Overaanbod leidt tot waardeverlies. Als een Amerikaanse president de ene leugen na de andere de wereld in slingert, heeft het weinig zin meer op één van die leugens te reageren. De enige oplossing is de president wegsturen. Denken over films als spul verandert hun aura. Ze worden deel van een massa, ze worden gereduceerd tot iets om iets anders mee te vullen.

Op dit moment is dit misschien nog niet heel erg zichtbaar omdat we nog aardig wat goede films en series zien. Maar dat kan snel veranderen. Het denken over cinema als spul is al zeker tien, vijftien jaar bezig. Vanuit de VS staat ‘eigenzinnige cinema’ onder druk omdat films er voor 99 procent gemaakt worden om een zo groot mogelijk publiek te bereiken. Vanuit China, die andere tentpole van de box-office, staat eigenzinnige cinema om politieke redenen onder druk. Als niemand hier tegenin gaat, krijgen die bewegingen steeds meer momentum.

Kleinste gemene deler
Martin Scorsese schreef precies over dit onderwerp in februari 2021 een essay in Harper’s Magazine, onder de titel ‘Il Maestro: Federico Fellini and the Lost Magic of Cinema’. Eerst beschrijft hij die magie aan de hand van een scène uit Fellini’s Otto e mezzo (1963). Maar dan. ‘Fast forward naar nu, nu cinema als kunstvorm systematisch gedevalueerd wordt, opzijgeschoven, vernederd, gereduceerd tot de kleinste gemene deler: content.’

Scorsese schrijft hoe nog maar vijftien jaar geleden in de context van serieuze cinema de term ‘content’ alleen werd gebezigd als tegenhanger van ‘vorm’, zoals in Susan Sontags Against Interpretation. ‘Toen, langzaamaan, werd het meer en meer gebruikt door de mensen die mediabedrijven overnamen, van wie de meesten niets wisten over de geschiedenis van de kunstvorm en die zo weinig om de kunstvorm gaven dat het ze ook niets kon schelen dat ze er niets van wisten. Content werd een bedrijfsterm voor al het bewegend beeld: een film van David Lean, een kattenvideo, een Super Bowl-commercial, een superheldensequel, een aflevering van een serie.’

Scorsese gaat vervolgens dieper op Fellini in en laat zien wat hij met cinema bedoelt. Hij pleit voor cureren (door mensen) in plaats van calculeren (door algoritmes). ‘We kunnen er niet op vertrouwen dat de filmindustrie, zoals die nu is, cinema zal beschermen.’

Vrijplaats
Juist dáárom is het zo’n klap in het gezicht wanneer een festival als IFFR nu alles in een ‘contentdivisie’ onderbrengt. Juist dat festival, jarenlang Nederlands grootste culturele evenement, zou ver van die term moeten blijven. Omdat die onderdeel is van de reductie van de kunstvorm tot z’n kleinste gemene deler.

Bij veel mensen die werkzaam zijn in de filmindustrie is er ongetwijfeld nog voldoende besef van uitzonderlijke cinema. Alleen is de vraag hoeveel dat besef waard is, net zoals de tegenwerpingen van redacteuren bij NRC niet konden verhinderen dat er een artikelenrace is ontstaan. Als het denken over cinema vernauwt en alles spul wordt, is dat het denkkader en het vocabulaire waarmee een volgende generatie over film zal nadenken.

Omdat veel andere plekken voor (kritische) reflectie en eigenzinnigheid ook onder druk staan – bezuinigingen op bibliotheken, cultuur, onderwijs – is het van het grootste belang dat op z’n minst een deel van de cinema de vrijplaats blijft waar stilistisch en inhoudelijk van alles mogelijk is. Eigenlijk is dat al een zwaktebod, eigenlijk moeten we hoger inzetten.

Filmfestivals groeiden de afgelopen halve eeuw uit tot precies zulke plekken. Plekken waar een grote vrijheid heerste. Waar niemand over films nadacht als spul. Waar eigenheid gevierd werd. Niemand bij IFFR zal op dit moment denken dat dat in Rotterdam niet langer het geval zal zijn. Natúúrlijk zijn films niet zomaar spul, natúúrlijk blijven we die eigenheid vieren. Al ben ik benieuwd of de mensen die ontslagen zijn, en de mensen die het afgelopen jaar uit onvrede zelf vertrokken, het tegendeel vrezen. Maar het punt is dus niet dat we nu een plotselinge verandering zullen zien in de manier waarop met films wordt omgegaan. Het punt is dat waardeverlies in de toekomst onvermijdelijk is als je eenmaal over films als spul gaat denken. De film zelf is dan niet langer het doel. Het wordt een middel om het festival overeind te houden.