Ladygazing #4

Het kostuumdrama

Portrait de la jeune fille en feu

In wat voor soort rollen worden vrouwen zoal opgevoerd? Is ze een stereotype of een rolmodel? In de reeks Ladygazing plaatst Basje Boer recente vrouwen-rollen in perspectief. Dit keer: de vrouwen van het kostuumdrama.

Zeg ‘kostuumdrama’ en je denkt aan dromerige jurken en broeierige blikken. Je denkt aan liefdesintriges, lang bewaarde geheimen, verzwegen gevoelens. Aan hartstocht, lust en andere ontembare emoties die schuilgaan achter een façade van beschaving. Zeg ‘kostuumdrama’ en je denkt aan een wereld waarin de verschillen groter en onoverkomelijker zijn dan in de onze: de verschillen tussen klassen, tussen arm en rijk, tussen man en vrouw. De wereld van het kostuumdrama is dan ook nadrukkelijk heteroseksueel. Man en vrouw spelen een spel van aantrekken en afstand houden. Ze willen hetzelfde maar spelen allebei een andere rol in de wereld. Voor hem gelden andere regels dan voor haar. Andere risico’s en andere beperkingen.

Wat is er toch zo aantrekkelijk aan het kostuumdrama? En waarom is het genre vooral populair onder vrouwen? (Waarmee ik overigens geenszins wil beweren dat álle vrouwen van het kostuumdrama houden, net zoals ik niet zou willen beweren dat het genre géén mannelijke liefhebbers kent. Tot zover de disclaimer.) Als ik een poging mag wagen: ik denk dat vrouwen, beter dan mannen, begrijpen hoe het is om zogenaamd ongepaste emoties, zoals lust, te moeten verbergen. Dat ze weten hoe het is om je ambitie te moeten beperken tot het huwelijk, en het voortbrengen van nageslacht. Wat in het echt frustrerend is, wordt in het kostuumdrama verheerlijkt. Het krijgt een glans van broeierig verlangen, van een spel met kijken en bekeken worden, gestolen momenten van passie. In het kostuumdrama is de beperking juist romantisch: de liefde is verboden, het verlangen is begrensd en dus des te heviger, de obstakels zijn hoger en daarmee ook de winst. Precies dat geeft je een beter gevoel over de beperkingen in je eigen leven. En toch: terwijl mannen (opnieuw: heus niet álle mannen) schaamteloos wegdromen bij films die ze de kans geven zich te identificeren met de held, wordt er altijd een beetje smalend gedaan over vrouwen die van kostuumdrama’s houden. De voorkeur voor oorlogsfilms, westerns en misdaadfilms getuigt van goede smaak; de voorkeur voor het kostuumdrama is een guilty pleasure.

Waanzin
Zeg ‘kostuumdrama’ en je denkt aan Jane Austen. De Britse schrijfster (1775-1817) leverde het bronmateriaal voor menig kostuumdrama waarin man en vrouw om elkaar heen draaien in een plot vol huwelijksintriges. Halverwege de jaren negentig werd de Austen-verfilming zo ongeveer een genre op zich, met alleen al in 1995 Ang Lee’s populaire versie van Sense and Sensibility en de tv-adaptatie van Pride and Prejudice en in 1996 maar liefst twee filmversies van Emma (waarvan één voor televisie). ‘Austen-mania’ vond zelfs haar weg naar de verhaallijnen van Clueless (1995, gebaseerd op Emma) en de Bridget Jones-boeken en -films (naar Pride and Prejudice en Persuasion).

Hoe lichtvoetig en geestig Austens romans en de daarop gebaseerde films ook zijn, ze zijn niet helemaal representatief voor het kostuumdrama an sich. Zie de romans van de zusjes Brontë: Wuthering Heights van Emily en Jane Eyre van Charlotte (beiden uit 1847). Dit zijn gothic novels die weliswaar vertellen over meeslepende romances maar ontegenzeggelijk duister van aard zijn. Verfilmingen van deze romans neigen dan ook naar het thrillergenre, met een beetje fantasie zelfs naar horror. De geheimen en weggestopte gevoelens waar kostuumdrama’s om bekend staan, krijgen hier de vorm van geestverschijningen, waanzin en de constante nabijheid van de dood. Deze films zijn vele malen minder troostrijk dan films van het Austen-type. Ze zijn verontrustend en beklemmend – maar daarmee natuurlijk niet per se minder romantisch.

Trouwens, wat me altijd heeft verbaasd is dat we het kostuumdrama vereenzelvigen met films die zich afspelen in de achttiende of negentiende eeuw, en die vertellen over liefdesverwikkelingen onder de hogere klasse. Op de Nederlandse Wikipedia-pagina over het kostuumdrama wordt naar zowel de ‘historische film’ als de ‘romantische film’ verwezen, terwijl het toch eigenlijk een term is die álle historische films zou moeten omvatten, dus bijvoorbeeld ook Schindler’s List (Steven Spielberg, 1993) of The Passion of the Christ (Mel Gibson, 2004). In het Engels, waar het genre meer algemeen period piece wordt genoemd, speelt dit probleem veel minder, maar in Nederland zit ons waardeoordeel over het genre al ingebakken in onze opvatting van de term, die we associëren met dwepen, met iets meisjesachtigs en frivools. Zit dat hem al in het woord ‘kostuum’? Kleding en verkleden wordt over het algemeen als iets nadrukkelijk vrouwelijks gezien – met alle negatieve connotaties die daarbij horen: een rol spelen, doen alsof, liegen.

Bescheiden utopie
Drie relatief recente kostuumdrama’s tornden elk op hun eigen manier aan de klassieke invulling van het genre. De eerste daarvan, Jane Campions Bright Star (2009), is gebaseerd op een waargebeurde geschiedenis, namelijk de verhouding tussen dichter John Keats en zijn muze Fanny Brawne, en ook de uitvoering heeft realisme voor ogen. Ja, er zijn mooie jurken en ja, in de plot staat een tragische liefde centraal, maar die is zo onopgesmukt in beeld gebracht dat de film verfrissend tijdloos voelt. Meer dan een broeierige kostuumdramaheldin is Fanny (Abbie Cornish) daardoor een doodgewone tiener met liefdesverdriet, een personage van alle tijden. Cary Fukunaga’s verfilming van Jane Eyre (2011) is veel klassieker, hoewel duisterder en gestileerder dan de meeste versies. Mia Wasikowska maakt van de titelfiguur een nuchtere, kordate vrouw, wat eens te meer benadrukt hoe grillig en emotioneel haar love interest, de illustere Mr. Rochester, eigenlijk is. En dan is er nog Andrea Arnolds superieure Wuthering Heights (2009), een ruig en bezield drama over een allesverzengende liefde waar zelfs de dood niet tegen opgewassen is. Deze uitgebeende filmadaptatie, waar de wind doorheen jaagt als over de heide waar het verhaal zich afspeelt, is allesbehalve troostrijk.

In dit rijtje hoort ook Portrait de la jeune fille en feu thuis, de nieuwe film van Céline Sciamma. Dit Franse kostuumdrama speelt zich af aan het einde van de achttiende eeuw. Schilder Marianne reist af naar een kasteel op een afgelegen eiland bij Bretagne om een huwelijksportret te schilderen van Heloïse. Er zit wel een adder onder het gras: Marianne’s voorganger heeft zijn portret nooit kunnen voltooien omdat Heloïse simpelweg weigerde te poseren. Dus moet Marianne haar werk in het geheim doen: overdag bestudeert ze Heloïses gezicht, in de avond werkt ze aan het schilderij. Met dat uitgangspunt wordt een van de vaste waarden van het kostuumdrama tot thema verheven: het kijken en bekeken worden, een thema dat Sciamma benadrukt met elegante symbolen, zoals de mythe van Eurydice en Orpheus die als een rode draad door de plot loopt. En ook de dood duikt al in de premisse op: als verloofde neemt Heloïse de plaats in van haar zus, die van een klif viel – of sprong.

Kunstenaar en model worden, gaandeweg, voorzichtig, verliefd. Die liefde is natuurlijk verboden, en heeft dan ook geen toekomst, maar dat zijn externe obstakels. In wezen is het een liefde die opvallend vanzelfsprekend en gelijkwaardig is. Teruggetrokken op het eiland, met niemand anders dan een dienstmeid om hen heen, leven de vrouwen in hun eigen, bescheiden utopie. Het is een wereld die louter uit vrouwen bestaat. Vrouwen die ontspannen, zelfs teder met elkaar omgaan, waarmee direct opvalt hoe vaak vriendschap tussen vrouwen wordt afgeschilderd als venijnig of nep. De vrouwonvriendelijke realiteit is echter nooit helemaal op afstand te houden. Als er in de film dan eindelijk een man opduikt, weet je: de droom is voorbij. Toch is Portrait de la jeune fille en feu allesbehalve een sombere film, want Sciamma gunt haar personages iets van onschatbare waarde: een glimp van een ander soort realiteit.