Antihelden-superhelden
Donkerder en beter dan ooit
2008 was een uitzonderlijk goed superheldenjaar. De grote zomerblockbusters over bovennatuurlijke boevenvangers waren stuk voor stuk fris van smaak. Maar ook duisterder dan ooit. Wat is er met de cleane, all American superheld gebeurd?
Zomer is het broedseizoen van de superheld. Met talloze collega’s verspreidt hij zich over de bioscopen van de wereld, gehuld in kek gekleurde spandex pakjes en fris wapperende capes. Maar deze zomer was het anders. De superheldenfilm van 2008 was fris, verrassend, en vooral: steengoed. Wat hebben we ons goed vermaakt! We zagen één leuke, twee goede en één fenomenale superheldenfilm — een uitstekende score.
Deze superhelden braken uit de formule. Ze namen geen genoegen met de standaardroute die vliegt van ontstaansmythe naar schoorvoetend heldendom tot showdown-met-aartsvijand. Hancock draait het genre binnenstebuiten en gaf ons ’s wereld eerste billenknijpende en kindhatende superheld. Iron Man is cool en volwassen, sprankelend als een gin-tonic. Hellboy II is een working class-superhero en de meest sprookjesachtige comicverfilming die we ooit zagen. The Dark Knight besloot het heldenseizoen met een apocalyptische opera van een film die zijn ravenzwarte vleugels uitstrekte tot de redactionelen van onze kwaliteitskranten. En nog steeds niet uitgeraasd is.
Alleen The Incredible Hulk vond zichzelf of het genre niet opnieuw uit. Dat had Ang Lee al gedaan met zijn voorganger, tot afkeer van de fans. De nieuwe poging strandde ergens halverwege de ernstige inbreng van hoofdrolspeler en scriptdokter Edward Norton en de lekker lompe barfight-aanpak van B-filmer Louis Leterrier. Deze Hulk had best zijn momenten maar hij was verreweg de minst interessante van de superhelden van dit jaar. Hem laten we daarom verder buiten beschouwing.
Vleermuisput
Om indruk te maken met een superheldenfilm moet je anno 2008 van goede huize komen. Na de eerste twee delen van de X-Men– en Spider-Man-series lag de lat immers enorm hoog. Voor een conventionele superheldenfilm, met goede acteurs, kleurrijke vijanden, overrompelende actie en fenomenale effecten hadden Bryan Singer (X-Men) en Sam Raimi (Spider-Man) de zenit bereikt. De superheld van nu moest uit een ander vaatje tappen.
En dat deed-ie. Hij trok zijn allerdonkerste pakje aan. De superheldenverfilmingen van 2008 zijn duisterder dan ooit. De onsterfelijke sterren lijken wel antihelden-superhelden geworden. We zagen een gewetenloze wapenhandelaar (Tony Starks aka Iron man) wiens uitvindingen worden gebruikt door terroristen. Een lelijke, bierdrinkende demon die eerst slaat en dan praat (Hellboy). Een alcoholistische aso die kinderen de lucht in smijt (John Hancock). En dan Batman: die is zo diep in de vleermuisput van zijn ziel afgedaald dat zelfs zijn naam is veranderd.
Geef ze eens ongelijk: het leven van de hedendaagse superheld is geen pretje. Hij heeft één groot probleem en dat is zijn roem. De moderne held worstelt met zijn fans. De tijd dat hij als redder in nood werd toegejuicht — denk aan die fris gekleurde Superman — is voorbij. De bange burgers van toen zijn veranderd in kritische consumenten; mondig, snel verveeld en hunkerend naar de volgende held of hype. En met het vizier van de media 24 uur per dag op ze gericht is een misstap snel gemaakt (en wie met aartsvijanden knokt om het voortbestaan van de wereld, die maakt nog wel eens brokken). Niets is zo fijn als een superster — wat is een superheld anders dan een ster op goddelijk niveau — keihard van zijn voetstuk te zien vallen.
De originele (niet op een comic maar op een origineel script gebaseerde) superhelden-parodie Hancock (Peter Berg) heeft dit als uitgangspunt genomen. John Hancock (een perfecte, ongeïnteresseerd fronsende Will Smith) is een alcoholistische superheld die wordt uitgekotst door het publiek. Of hij nou daarom aan de fles is geraakt, of dat ze hem haten omdat hij een zatlap is die meer stukmaakt dan de stad hem lief is, dat weet niemand meer. Het kan Hancock in ieder geval niets meer schelen. Als een zwerver ligt hij op straat te slapen, fles bij de hand, graaiend naar iedere vrouwenkont die voorbij loopt. Als hij dan op missie gaat om boeven te vangen, met onverholen tegenzin, sloopt hij achteloos de halve stad. Vanzelfsprekend live gefilmd door de nieuwshelikopter. Niet vreemd dus, dat hij door iedereen wordt uitgescholden voor asshole, in een geestige running gag. Jammer dat Hancock na de tweede akte omklapt van lekker brutaal en ontzettend grappig naar doodnormaal, met een saaie superheldenclimax vol donder en bliksem en aanzwellende strijkers.
Tandfee
Ook Hellboy heeft het moeilijk met de gewone mens. Deze baksteenrode demon werd ooit (in deel I) door de nazi’s uit de hel gehaald, als onsterfelijke bondgenoot voor de bad guys, maar vecht nu al jaren aan de kant van het goede. Dat doet hij lomp (keihard stompen is zijn enige special skill) maar effectief. En in de handen van de Mexicaanse virtuoos Guillermo del Toro (Pan’s Labyrinth) ziet de actie er wervelend uit. Net als Hellboy’s bovennatuurlijke vijanden: de ene is nog fantastischer dan de ander. Zo zijn er schattige tandfeeën (dol op calcium: eten als eerste je tanden), een krankzinnige trol met een kathedraal als hoofd en een angstaanjagend schone Engel des Doods met ogen in zijn vleugels.
Maar hoe hard Hellboy (lekker nors gespeeld door Ron Perlman) ook zijn best doet om menselijk te worden, door zijn hellehoorns af te vijlen bijvoorbeeld, hij blijft een, ja, hellejongen. Hij is dan ook de absolute pr-nachtmerrie van Tom Manning, de stijve (en zeer geestige) bureaucraat die verantwoordelijk is voor het ultrageheime Bureau of Paranormal Research and Defense. Dit is de thuisbasis van Hellboy en zijn collega-freaks die de aarde beschermen tegen bovennatuurlijk en prehistorisch tuig. De macho Hellboy wil niets liever dan bekend worden, en tot ontzetting van Manning laat hij zich tijdens een operatie in volle glorie zien aan alle aanwezige media — inclusief zijn vuurvaste, monsterlijk grote vuist. Maar zijn 15 minuten duren niet lang, want al snel krijgt Hellboy blikjes bier naar zijn bakkes gesmeten: “Man, wat ben jij lelijk!” Een freak kan nooit lang populair blijven.
Uitgekotst
Niets is zo vergankelijk als roem, dat weet de superheld als geen ander. Elke keer je leven in de waagschaal stellen (nou ja, hoeveel risico loop je als semi-god?) en toch uitgekotst worden — het overkomt ze allemaal. Ook Batman, de meest menselijke aller superhelden. Sterker nog: het is het hoofdthema van The Dark Knight, de fenomenaal goede, ongekend succesvolle en peilloos zwarte superheldenfilm van Christopher (en Jonathan) Nolan.
Batman (een gedreven Christian Bale) wordt door de megalomane psychopaat The Joker (Heath Ledger) gedwongen buiten de regels van het superheldenboekje te gaan. Om de strijd met The Joker aan te gaan moet Batman een antiheld worden, risico’s nemen, levens op het spel zetten; dat het publiek hem uitkotst is een voorwaarde om zijn werk te kunnen doen. De film eindigt met het kapotslaan van de bat sign, de lamp die Batmans silhouet in de wolken projecteert. De redder van Gotham is veranderd in de vijand.
We wisten dat het donker zou worden, we hoopten dat de rol van de aan een foute combinatie van medicijnen overleden Heath Ledger bijzonder zou worden, en we verwachtten na Batman Begins opnieuw een slimme, serieuze en spectaculaire actiefilm. Maar dat The Dark Knight zo duister zou worden, en zo goed, hadden we niet durven dromen. De film barst bijna onder de druk van naderend, apocalyptisch onheil, en voelt tegelijkertijd authentiek en realistisch. Het helpt om de film op Imax-formaat te zien: zes actiescènes zijn gefilmd op het immense 70mm-formaat dat nooit eerder voor een gewone bioscoopfilm werd gebruikt en komen zo dichtbij dat je in de film lijkt te zitten.
Gotham is een stad met echte mensen en echte problemen. Bigger than life, natuurlijk, maar meer dan welk superheldepos gegrond in de echte wereld. Het centrale thema is bloedserieus en uiterst relevant: kunnen onze instituties — rechterlijke macht, politie — omgaan met puur, onversneden kwaad? George Bush heeft duidelijk laten blijken van niet: zie Guantánamo Bay en Abu Ghraib. Dit is precies wat The Joker, zelfbenoemd agent van de chaos, wil: het dunne laagje beschaving wegkrabben en de morele hypocrisie van de massa blootleggen.
Blije jaren
‘Post-heroïsch’, noemde de New York Times de film treffend. En eigenlijk geldt dat voor alle superhelden van dit seizoen. Ook voor Tony Stark, de playboy die zich gedraagt als popster maar zijn bloedgeld verdient als wapenhandelaar — het meest verafschuwde, onheroïsche beroep dat er is. Pas als hij gevangen wordt gezet door Al-Qaeda-achtige terroristen wordt hij Iron Man, in een geweldige geboortescène (een goeie superheldenfilm herken je aan zijn goeie oerscène: Hellboy kwam ter aarde tijdens een knetterend, krankzinnig nazi-experiment; Batman Begins was één lange, meeslepende oerscène).
Het is ook niet makkelijk om held te zijn in de 21e eeuw. Voorbij zijn de blije jaren negentig, toen we het einde van de geschiedenis vierden en de komst van de eeuwig doorgroeiende ‘nieuwe economie’. 11 september wierp de wereld terug in onveiligheid, chaos en angst — onze natuurtoestand. Onze tijd is er geen voor cleane helden. Zelfs James Bond, de meest tijdloze aller filmiconen, paste zich aan: hij werd menselijker, gevaarlijker en wraakzuchtiger — en succesvoller dan ooit. Tegenwoordig willen wij onze superhelden rauw. Benieuwd hoe lang we deze duistere vedetten op hun voetstuk laten staan.