Udo Kier (1944-2025)
Zelden de hoofdrol, altijd memorabel
Udo Kier in 2011. Foto: Olivier Strecker/Wikimedia (CC BY-SA 3.0)
Zijn karakteristieke trekken, staalblauwe ogen en onderkoelde spel leverden hem talloze schurkenrollen op, waarin hij niet zelden groots en meeslepend aan zijn einde kwam. Op 23 november stierf Udo Kier voor het laatst. Hij werd 81 jaar.
Dat Udo Kier talloze keren een nazi, bovennatuurlijke griezel of sadistische moordenaar speelde, kwam omdat meerdere filmmakers iets specifieks in hem zagen, noem het een zeker charisma. “Het ligt niet aan mij, maar aan de mensen die me casten”, zei hij daarover in een interview met The Guardian in 2002.
Iedereen die een keer een blik op zijn unieke gezicht wierp, met zijn intense, priemende ogen, snapt zijn aantrekkingskracht. Het leverde Kier uiteindelijk 280 rollen in film-, televisie-, game- en muziekvideoproducties op, zowel in de Europese filmwereld als in Hollywood. Vrijwel nooit speelde hij de hoofdrol, maar zijn aandeel bleef je altijd bij.
Hij speelde al zijn personages met verve, of hij nu een religieus voorganger, een edelman of een flamboyant personage uit de modewereld neerzette. En natuurlijk waren er diverse rollen als nazi: meermaals speelde hij Hitler of een Hitler-achtige figuur. Kier verscheen in erotische Eurotrash, iconische horrorfilms, maar ook in Hollywood-producties, arthousedrama’s en matige b-films.

In een van zijn laatste films, het bijzondere Swan Song (Todd Stephens, 2021), speelde hij wél de hoofdrol, als bejaarde kapper die uit een verzorgingstehuis in Ohio wegloopt om het haar van een overleden klant te doen. Ondertussen komt hij allerlei mensen uit zijn verleden tegen en vindt hij op de valreep hernieuwde levensvreugde. De rol van de gevoelige, komische en flamboyante Pat Pitsenbarger leverde Kier prompt de meeste prijzen en nominaties uit zijn decennia omspannende carrière op. Een loopbaan die met zijn recente overlijden overigens nog niet ten einde is: meerdere films met hem moeten nog worden uitgebracht.
Het leven van Udo Kier (officieel Kierspe) begon in 1944 op z’n zachtst gezegd turbulent: het ziekenhuis waar hij in dat laatste oorlogsjaar in Keulen ter wereld kwam, werd vlak na zijn geboorte gebombardeerd. Moeder en kind moesten van onder het puin worden gered. Zelf noemde hij zijn jeugd in meerdere interviews ronduit zwaar. Zo bleek zijn vader al getrouwd en vader van meerdere kinderen te zijn zonder dat Kiers moeder daar iets vanaf wist. In het naoorlogse Duitsland viel armoede hen ten deel. Alles was kapot gebombardeerd, er was weinig eten en zijn moeder naaide kleren om rond te kunnen komen. Tot diep in zijn tienerjaren was er geen warm water in huis. Kier wist één ding zeker: hij wilde zo snel als mogelijk die plek ontvluchten.
Zodoende werkte hij al piepjong in een fabriek om te sparen voor een overtocht naar Londen. Maar voor het zover kwam, ontmoette hij stomtoevallig op zijn zestiende Rainer Werner Fassbinder aan de bar van een Keulse bruine kroeg. Zoals hij jaren later ook bij toeval in een vliegtuig naast Andy Warhols regisseur Paul Morrissey belandde. Ze raakten aan de praat en Kier, die in Londen al enkele minirolletjes had gespeeld, presenteerde zich als acteur. Morrissey schreef Kiers telefoonnummer op in zijn paspoort, zo wil de overlevering.

Het gedroomde telefoontje kwam: Kier werd in 1973 gecast als Frankenstein in Morrissey’s camphorror Flesh for Frankenstein, direct gevolgd door Dracula in Blood for Dracula (1974). Kier, die geen acteeropleiding genoten had, nam Morrissey’s instructies zeer serieus. Omdat deze zei dat Kier moest afvallen, at hij prompt een week niets. De acteur was ten tijde van de opnames zo zwak geworden dat ‘zijn’ graaf Dracula in een rolstoel zat.
In de periode erna werden de contacten met Fassbinder aangehaald, die inmiddels al jaren als filmmaker actief was. Hij werd opgenomen in de hechte groep rondom de Duitse filmmaker en was onder meer te zien in diens films The Third Generation (1979), Lili Marleen (1981) en de miniserie Berlin Alexanderplatz (1980). Kier, die destijds een etage deelde met Fassbinder, herinnerde het zich nadien als een intense periode, waarin de ‘familie’ rondom Fassbinder in de greep kwam van drank, drugs, ruzies en sociale spelletjes. De verziekte sfeer begon Kier op te breken en hij kondigde zijn vertrek aan. Fassbinder voelde zich dermate verraden dat hij de acteur uit zijn huis zette en diens koffers van de trap smeet. Niet lang daarna overleed Fassbinder aan een combinatie van cocaïne en slaapmiddelen.
Kiers volgende langdurige werkrelatie was met Lars Von Trier. Hij had de Deen ontmoet in de biertent van een filmfestival, waarna Von Trier hem vervolgens castte in televisieproducties The Kingdom (1994-2022) en Medea (1987) en daarna in vrijwel al zijn films, van Breaking the Waves (1996, als de sadistische schipper met wie Emily Watsons personage verkeert), Dancer in the Dark (2000) en Dogville (2003) tot bruiloftsplanner in Melancholia (2011) en ‘The Waiter’ in Nymphomaniac (2013). In die laatste film had Kier als een van de weinigen geen seksscène, maar hij fakete wel overtuigend een orgasme op de promotieposter.
Ondertussen kreeg de Duitser ook in Amerika voet aan de grond. Gus Van Sant, die Kier nooit vergeten was na het zien van Morrissey’s cultfilms uit de jaren zeventig, castte hem als ‘Hans’ die met een tafellamp op een Duitstalig nummer danst voor Keanu Reeves en River Phoenix in My Own Private Idaho (1991). Later tekende Kier ook voor Van Sants films Even Cowgirls Get the Blues (1993) en Don’t Worry, He Won’t Get Far on Foot (2018).

Het was trouwens Van Sant die Kiers Amerikaanse werkvisum regelde, waarna Kier regelmatig in Hollywood werkte en Los Angeles tot zijn thuisbasis maakte. Later knapte hij een oude bibliotheek in Palm Springs op die hij inrichtte met antieke meubels. Dat kon bij prima bekostigen door de mainstreamfilms waarin hij óók te zien was. Denk aan Ace Ventura: Pet Detective (1994), Johnny Mnemonic (1995), Armageddon (1998), Blade (1998) en American Exit (2019).
Tussendoor pendelde Kier regelmatig naar Europa, bijvoorbeeld om voor andere Duitse grootheden te werken, zoals voor Wim Wenders in Die Gebrüder Skladanowsky (1995) en The End of Violence (1997) en voor Werner Herzog in Invincible (2001) en My Son, My Son, What Have Ye Done? (2009). Dat zijn de klinkende namen tussen talloze meer of minder geslaagde producties, waarvan vele al snel na hun release in de vergetelheid zijn geraakt. Zelf schatte Kier in dat van de talloze films waarin hij te zien was zeker honderd slecht waren, vijftig best te behappen met een goed glas wijn en nog eens vijftig gewoonweg de moeite waard.
Udo Kier was een levensgenieter die enerzijds veel lol haalde uit extreme karakterrollen in horrorfilms, veelal met cultstatus, en anderzijds genoot van de mooie zaken in het leven. Tijdens het Guardian-interview uit 2002 zag hij het als volgt: “Ik ben een estheet en hou van schoonheid. Als ik in Londen ben, ga ik altijd naar Leicester Square voor een bezoek aan de Franse kerk [Notre Dame de France], om daar Jean Cocteau’s prachtige altaar te zien. Ik brand er twee kaarsen, één voor mijn dode vrienden en één voor mijn levende, en ik stap altijd vrolijk naar buiten. En dan ga ik de antichrist spelen.”