Klassieker: August in the Water (1995)
Het loslaten van de bodem
“Er bestaan geen oude films”, zei filmmaker Peter Bogdanovich ooit. “Alleen films die je al wel en films die je nog niet hebt gezien.” En zo is het, toont onze serie over klassiekers die je (waarschijnlijk) nog niet hebt gezien. Deze maand: August in the Water (1995).
Als iemand mij zou vragen hoe melancholie klinkt, zou mijn antwoord ‘The Experience of Swimming’ van de band Japan zijn (tip: je kunt ’m ongeveer precies luisteren terwijl je dit stuk leest). Vier instrumentale minuten die precies dat onbestemde gevoel van somberte, vervreemding, weemoed en verlangen vatten. Een gevoel dat vaak geen directe bron heeft, maar er soms gewoon is.
Vroeger stelde ik me melancholie voor als een soort poel waarin al je verdriet zich vermengt. Het verdriet over de dingen die je meemaakt, maar ook een soort intrinsiek verdriet waar je mee geboren bent. Wat overigens niet betekent dat het een uitgesproken treurig gevoel is.
Soms raakt een film bij mij precies die poel van melancholie. Under the Skin (2013) bijvoorbeeld (zowel film als boek overigens, hoe verschillend ook), Mikhaël Hers’ Primrose Hill (2007), Todd Haynes’ Safe (1995) of het eerste pakweg halfuur van Peter Weirs Picnic at Hanging Rock (1975). En ook Gakuryû Ishii’s August in the Water (Mizu no naka no hachigatsu, 1995).
Die film gaat over de introverte tiener Mao die valt voor Izumi, een groot schoonspringtalent die na een zwembadongeluk schijnbaar bovennatuurlijke krachten ontwikkelt. Maar eigenlijk is die plot niet zo belangrijk. August in the Water is veel meer een film over indrukken. Over texturen en gevoelens. Over de geur van verdampende regen en over hitte die de lucht doet trillen boven het asfalt. Over van een duikplank in het diepe springen en de al even roekeloze sprong van verliefd worden. Over paddenstoelen die blauw oplichten in het maanlicht en mist die door de bossen trekt.
Terwijl de stad zucht onder aanhoudende droogte vinden er onverklaarbare dingen plaats in August in the Water. Mensen zakken ineen op straat; een mysterieuze aandoening die al snel ‘steenziekte’ genoemd wordt. Izumi staart naar de bergen in de verte; ze lijken haar iets te zeggen. Maar hoe je die elementen precies met elkaar in verband moet brengen als kijker laat Ishii – die in de jaren tachtig overigens een grote naam was binnen de Japanse cyberpunk, met films als Crazy Thunder Road (1980) en Burst City (1982) – goeddeels open.
Samenvallen
Dat er een onverklaarbaarheid huist in het binnenste van August in the Water is essentieel voor die melancholie. Zoals het essentieel is dat de verdwijning van de meisjes in Picnic at Hanging Rock niet opgelost wordt. Dat we niet begrijpen waarom het buitenaardse wezen in Under the Skin doet wat ze doet. Het is precies in het ongrijpbare, in de confrontatie met wat niet te bevatten is, dat de melancholie thuis is.
Door het ongeluk verandert Izumi’s relatie tot de wereld. Het doordringt haar van het besef dat zij en alles om haar heen bestaan uit dezelfde deeltjes. En er dus geen onderscheid is tussen haar en de rest van het universum. Ze heft als het ware haar eigen ik op en juist daardoor wordt ze onderdeel van iets dat overweldigend veel groter is dan zijzelf. Iets van misschien wel kosmische proporties.
Het verlangen om samen te vallen met iets dat groter is dan onszelf en de onmogelijkheid daarvan, is wellicht dat intrinsieke verdriet waarmee we geboren worden. Juist op momenten dat je dat samenvallen benadert, en tegelijk dus haarscherp de onmogelijkheid ervan ziet, slaat melancholie toe. Niet voor niets noemde Albert Camus melancholie een logische reactie op de absurditeit van het bestaan.
Melancholie is, voor mij althans, een soort existentiële variant op zwemmen. Het is het loslaten van de vaste bodem onder je voeten, het is beseffen dat die bodem er misschien wel helemaal niet is. Het is het ervaren van een gewichtloosheid die tegelijk aangenaam en angstaanjagend is. Als een eindeloos vallen door de ruimte. Zoals de noten in ‘The Experience of Swimming’ oneindig over elkaar heen tuimelen, zonder ooit te landen.