The Beast

Het laatste bastion van menselijkheid

The Beast. Foto: Carole Bethuel

Met The Beast voegt Bertrand Bonello een nieuw hoofdstuk toe aan een van de eigenzinnigste oeuvres binnen de Europese cinema.

Volgens mij was het Thomas Elsaesser die ooit schreef dat de openingsscène van een film vaak de volledige film in een notendop vat. Dat is zeker waar bij Bertrand Bonello’s The Beast (La bête). Je kunt zelfs een groot deel van Bonello’s oeuvre analyseren via deze ene scène, waarin de fenomenale Léa Seydoux omgeven door green screens acteert dat ze een monster ziet.

In 2001 maakte Bonello Le pornographe, over pornoregisseur Jacques (Jean-Pierre Léaud) die na twintig jaar zijn oude werk weer oppakt. Bonello maakte de film op een scharnierpunt: mobiele telefoons en internet deden hun intrede in huishoudens en de film voorziet hoe menselijk contact steeds meer gefilterd zou raken door technologie. Hoe porno (en eigenlijk elke vorm van bevrediging) steeds meer een kwestie zou worden van algoritmes.

Ergens in Le pornographe noemt Jacques fellatio de ziel van pornofilms. Niet zozeer vanwege die seksuele handeling, maar omdat er een gezicht in beeld is: “Het laatste bastion van de menselijkheid.” Die opmerking klinkt door in die openingsscène van The Beast, waarin het gezicht van Seydoux dat laatste bastion is, verloren in die totaal ontmenselijkte groene leegte.

The Beast speelt zich af over drie tijdlijnen: Parijs rond 1910, Los Angeles in 2014 en nogmaals Parijs in 2044. In elk van die tijdlijnen kruisen de wegen van de door Seydoux gespeelde Gabrielle en de door George MacKay gespeelde Louis, of in elk geval incarnaties van hen. Gabrielle ondergaat in de toekomstige tijdlijn een procedure die intergenerationele trauma’s van vorige levens uit het dna spoelt. Een sciencefictionvariant op een geliefd thema van Bonello: het idee dat de wortels van wie we zijn en wat ons stuurt ver voorbij ons eigen leven strekken. En de vraag wat er overblijft als we die doorsnijden.

De wereld die Bonello in 2044 schetst is er één waarin menselijke emoties het hebben afgelegd tegen de ijskoude efficiëntie van kunstmatige intelligentie. “Het grootste gevaar is niet dat robots op ons gaan lijken, maar dat wij op robots gaan lijken”, schreef Frank Mulder vorig jaar in een essay in De Groene Amsterdammer, en dat scenario is hier bewaarheid.

Vrijwel het hele oeuvre van Bonello is een studie naar wat ons menselijk maakt en poppen zijn daarbinnen een belangrijk motief. De mannequins in Nocturama (2016), die de vraag opwerpen in hoeverre we ons eigen handelen sturen. Het fotomodel in de korte film Cindy, the Doll Is Mine (2005) die huilt op commando, maar daarmee wel oprechte ontroering oproept. Ook in The Beast wemelt het van de poppen, met onder meer een scène waarin de Gabrielle van de vroege twintigste eeuw de neutrale uitdrukking imiteert van de poppen uit de fabriek van haar man.

Bonello zet de pop niet tegenover de mens. Het is vaak juist in de maskerade dat hij de menselijkheid blootlegt. In hoe we identiteit performen en verlangens en emoties projecteren op een ander.

Het is in de eerste tijdlijn dat The Beast het meest direct refereert aan Henry James’ The Beast in the Jungle, de novelle waaraan de film zijn titel ontleent. In dit geval is het Gabrielle die haar leven lang rondloopt met de overtuiging dat haar iets vreselijks zal overkomen. Iets wat haar zal vernietigen. Uitwissen. Hoewel de film verder volstrekt zijn eigen ding is, waart James’ geest erin rond. Zijn proza, met die zinnen waar soms plots gaten in vallen. Die over zichzelf terugvouwen, halverwege een peilloze diepte intuimelen of oplossen in het niets.

Ook de filmtaal die Bonello hanteert laat zich niet vastpinnen. Even speels als zorgvuldig husselt hij met genres en referenties (ook naar zijn eigen films), leent hij gebeurtenissen en personen van de realiteit en gaat hij daarmee aan de haal. En vooral stapelt Bonello een gevoel van onbestemde angst in die door elkaar heen slingerende, elkaar in de staart bijtende tijdlijnen. Een angst die het ene moment reëel is en dan weer imaginair of existentieel.

Maar zoals de hoofdfiguur in James’ novelle uiteindelijk zelf de architect blijkt van de catastrofe die hij vreest, zo suggereert Bonello in The Beast dat hetzelfde wellicht geldt voor onze menselijkheid. Dat, terwijl we wachten tot het monster uit de schaduw komt springen om ons uit te wissen, dat monster er allang is. En ons recht in het gezicht staart.