Los Angeles Plays Itself

De mythische Stad der Engelen gedeconstrueerd

The Exiles / Los Angeles Plays Itself

De wervelende essayfilm Los Angeles Plays Itself biedt cultuurkritiek en cinefilie, samengepakt in bijna drie uur. Het is ook een filmquiz: hoeveel van de meer dan tweehonderd filmclips waaruit Thom Anderson zijn video-essay opbouwde ken je?

“De stad is groot, het beeld is klein”, volgens de voice-over in Los Angeles Plays Itself (2003). Deze befaamde essayfilm werd geschreven en samengesteld door Thom Andersen; zijn voice-overteksten werden ingesproken door Encke King. De twintig jaar oude film is vanaf 16 oktober te zien op MUBI, als boegbeeld van een programma rond films over Los Angeles, met onder meer L.A. Confidential (Curtis Hanson, 1997), Under the Silver Lake (David Robert Mitchell, 2018) en Lost Highway (David Lynch, 1997).

Hoewel het beeld klein is, denkt Andersen groot: in zijn wervelende video-essay vat hij de filmische representatie van zijn geliefde woonplaats Los Angeles in bijna drie uur samen. Daarvoor gebruikt hij meer dan tweehonderd filmclips uit zeer uiteenlopende films – van The Crimson Kimono tot Blade Runner.

Andersen vindt dat Hollywood, onderdeel van Los Angeles, de stad verraadt. Een van zijn stellingen is dat “L.A. de plek is waar de relatie tussen realiteit en representatie verward raakt”. Dat begint al bij het idee dat iedereen denkt dat veel inwoners van Los Angeles wel werkzaam zullen zijn in de entertainmentindustrie; in werkelijkheid is dat slechts één op de veertig, merkt hij fijntjes op.

Modernistische architectuur
Andersen deelt zijn film op in drie delen: Los Angeles als decor (‘background’), als personage en als onderwerp. Zelfs wie nog nooit in L.A. – Andersen haat die “kleinerende” afkorting – is geweest, zal veel bezienswaardigheden herkennen. Ze komen keer op keer in films terug die zich in en rond de mythische metropool afspelen: het door Frank Lloyd Wright ontworpen Ennis House (fraai gebruikt in Blade Runner), het Griffith Park Planetarium (Rebel Without a Cause) en Bradbury Building (Blade Runner, Marlowe). Waarbij Andersen opmerkt dat Hollywood vooral aandacht heeft voor de fraaie huizen in de heuvels rond de stad en nabij het strand van Santa Monica Bay. Het armere ‘downtown’ L.A. zie je vrijwel nooit in films. Wel laten L.A.-films goed zien hoe in de loop van tijd door stadsvernieuwing de arme arbeiderswijk Bunker Hill gentrificeerde.

Anderson moppert ook dat Hollywood de in zijn ogen mooie modernistische architectuur, zoals naast Ennis House ook Lovell House, vooral misbruikt als decadente optrekjes waar schurken huizen. Dat Hollywood appartementen, restaurants en monumenten die in Los Angeles staan en die bekend zijn voor de bewoners van de stad soms inzet als anonieme achtergrond of zelfs dienst laat doen als stand-in voor Chicago is kritiek die minder overtuigt. Film is immers een illusie.

Dat Hollywood neerstreek in Los Angeles is vooral omdat de stad een eclectische architectuur heeft en zijn omgeving een gevarieerd landschap biedt. Je kunt er westerns opnemen maar ook film noirs als Kiss Me Deadly (1955) – die door Andersen geprezen wordt omdat hij op locatie is opgenomen, en niet op de ‘backlot’ van een filmstudio.

Complotten
Andersen onderschrijft (ten dele) dat film illusoir is maar betreurt de misrepresentatie van Los Angeles in belangrijke films als Chinatown en L.A. Confidential. Daar wordt volgens Andersen de geheime geschiedenis van de stad verkozen boven de publieke geschiedenis.

Beide films zijn gebaseerd op historische gebeurtenissen die worden getransformeerd tot wat we nu complottheorieën zouden noemen, met cynisme als grote winnaar: onontkoombare corruptie rond de watervoorziening van de stad in Chinatown (“Forget it, Jake. It’s Chinatown”) en een duistere politiesamenzwering in L.A. Confidential. Volgens Andersen was het brute politiecorps indertijd (L.A. Confidential speelt zich af in de jaren vijftig) in werkelijkheid nog corrupter: “Ze hadden de stad in hun macht.” Gedetailleerd stelt Andersen de historische feiten tegenover de fabricatie van beide films: het adagium ‘print the legend’ is aan hem niet besteedt. Wel omschrijft hij Chinatown en andere L.A.-films uit de jaren zeventig treffend als “nostalgie naar wat had kunnen zijn”.

De cultuurkritiek van Andersen wat betreft de warrige filmische representatie van de door hem zo geliefde stad is interessant om kennis van te nemen, maar zijn video-essay komt pas echt tot leven als het gaat om onbekende(re) L.A.-films die hij met veel liefde behandelt en prijst. Zoals de cultfilm Gone in 60 Seconds (1974; niet te verwarren met de remake uit 2000), het al genoemde Kiss Me Deadly en het onafhankelijk geproduceerde The Exiles (1961, over de wederwaardigheden van native Americans in L.A.). Die laatste is een voorloper van een golfje films die Andersen neorealistisch doopt, met aandacht voor de arbeidersklasse, racisme en politiegeweld. Andere titels die hij in dit verband noemt zijn onder meer Bush Mama (Haile Gerima, 1979) en Killer of Sheep (Charles Burnett, 1978). Het mythische L.A. is daar ver weg. Zij vertellen volgens hem meer over racisme en ongelijkheid dan alle in South Central gesitueerde films bij elkaar.


Los Angeles Plays Itself is vanaf 16 oktober te zien op Mubi (VoD)

In 2004 schreef Andersen voor tijdschrift Cinema Scope een update over een aantal nieuwe films gesitueerd in of rond Los Angeles, waaronder Michael Manns Collateral en David Lynch’ Mulholland Drive.

Lees ook dit verslag van een This Is Film!-lezing rond Los Angeles Plays Itself voor meer over Andersons filmclips en copyright.