Mijke de Jong en Dorith Vinken over Brozer

De film Brozer, al improviserend gemaakt rondom het sterfproces van actrice Leonoor Pauw, vertelt een confronterend en ontroerend verhaal over omgaan met de dood, in fictie én documentaire vorm. Regisseur Mijke de Jong en editor Dorith Vinken blikken terug op het jarenlange maakproces. Over spelden in hooibergen, beeldhouwen met tijd en rouwen in de montagekamer.

Al jaren spraken ze er onderling over: een vervolg op Broos uit 1997. Regisseur Mijke de Jong, scenarist Jolein Laarman en actrices Marnie Blok, Leonoor Pauw, Adelheid Roosen en Lieneke le Roux, die in die film en het theaterstuk waarop het werd gebaseerd zussen speelden, vormden in de jaren na het maken een hechte vriendinnenclub. Regelmatig spraken ze over dat vervolg, maar er was nooit een noodzaak.

Totdat Pauw te horen kreeg dat ze borstkanker had, in een vergevorderd stadium, en niet lang meer te leven had. Rond die vreselijke realiteit bouwden de zes het fictieproject Brozer: personage Muis kreeg net als de actrice die haar speelde borstkanker, en haar zussen moeten daar mee om zien te gaan. Maar hoe ver kun je gaan in fictie voor de realiteit haar inhaalt?

Dorith Vinken: “Vanaf het moment dat Mijke erover vertelde, voelde ik meteen: dit is geen kwestie van leuk vinden of willen, het is gewoon onvermijdelijk dat ik dit ga doen. Het is zo bijzonder om ergens in te stappen en totaal niet te weten waar je uitkomt, of je aan het eind van de rit sowieso wel een film hebt.”

Mijke de Jong: “Dat vond ik een van de moeilijkste dingen: dat ik écht de controle los moest laten. Over alles. Ik ben niet voor niks regisseur geworden, ik wil alles in de hand houden. Nu bepaalden we steeds ad hoc wat we gingen doen. Vooral naar aanleiding van waar Leonoor in het proces van haar ziekte zat. Zij kwam met ideeën, waarmee Jolein en ik scènes bedachten. In eerste instantie deden we dat heel precies, maar dat werkte niet, het werd heel gespeeld. Daar kwamen we in de montage al snel achter.”

DV: “We zijn steeds snel na de draaidagen scènes gaan monteren, zodat op basis daarvan weer verder gekeken kon worden. Dan belde Mijke: ‘We moeten nú monteren.’ Terwijl ik midden in een andere film zat.”

MdJ: “Daarover hebben we zelfs ruzie gehad, voor het eerst in al die jaren dat we samenwerken. Dat jij zei: ‘Het kan niet’, en ik zei: ‘Niks mee te maken, het gaat over leven of dood!’ Die permanente druk, omdat we natuurlijk niet wisten hoe lang we nog hadden en wat we zouden kunnen doen.”

Blubberen
MdJ: “Ik vond het ontzettend ingewikkeld draaien. Die meiden werden steeds in het diepe gegooid. Wat je normaal tijdens de repetities doet, waar je kan blubberen, dat waren nu al de opnames. Het voelde als drijfzand. Toch wist ik aan het eind van elke draaidag wel: dát moment is mooi, en dat, en dat. Ik kon een beetje door de bomen het bos zien. Ik wist op een gegeven moment heel sterk dat ik moest focussen op de relaties tussen die zussen. Terwijl jij het daar in eerste instantie helemaal niet zo op had.”

DV: “Nee, ik identificeerde me heel erg met Leonoor. Die zussen waren er om de goeie vragen te stellen, maar uiteindelijk ging het voor mij om hoe het voor háár is. Hoe neem je afscheid van het leven? Pas gaandeweg zag ik dat het juist door die zussen en hun verschillende karakters iets rijkers werd dan gewoon een documentaire over iemand met kanker. Maar dat luistert heel nauw. Als je niet oppast gaat een scène over te veel verschillende dingen.”

Kringetjes
MdJ: “Ik heb de film heel lang voor me gezien als een soort caleidoscopisch gedicht. Alles moest door elkaar, al die lagen en al die informatie, fictie en documentaire, associatief door elkaar gemonteerd. Maar het werkte niet. Tot we heel streng die fictiekant en de documentairekant uit elkaar hebben getrokken.”

DV: “Dat keerpunt van fictie naar documentair, dat was het grootste ding. Dat is ook vrij uniek natuurlijk.”

MdJ: “Opeens vonden we dat stukje van Lien, weet je nog? Waarin ze echt sprakeloos is. Toen viel de puzzel in elkaar. Want we zaten hier natuurlijk met ál dat materiaal, het was zó veel.”

DV: (lacht) “Alles ligt er nog! Tassen vol. En dan had je de actrices ook nog allemaal gevraagd om zichzelf te filmen. Nou, daar kwamen de banden binnen! En dat over drie jaar. Normaal gesproken weet je vrij goed wat er aan materiaal is, maar nu… Soms zat jij op je laptop te struinen, of je had weer een schijfje van iemand, of waar het ook vandaan kwam, en dan vond je ineens iets dat we nooit eerder hadden gezien.”

MdJ: “Dat was een heel naar idee, dat je de hele tijd denkt: we missen iets. Op een gegeven moment merkten we dat we in kringetjes ronddraaiden, omdat we zaten te werken zonder dat we het einde hadden. Toen hebben we besloten om pas verder te gaan als we al het materiaal hadden. Het was een soort beeldhouwen, een proces van maanden. Het was zoeken naar spelden in een hele grote hooiberg. Wat ik bijvoorbeeld heel mooi vind, is dat Noor aan het begin heel stoer is, en dat ze langzaam opengaat. Dat zit helemaal verborgen in al dat materiaal.”

Het einde
DV: “In eerste instantie was het idee dat Leonoor zich na de opnames in Noorwegen terug zou trekken, toch?”

MdJ: “Ja. Als dat was gebeurd, hadden we niets gehad. Maar ze wilde dit heel graag afmaken, het is haar laatste kunstwerk.”

DV: “Het gaf haar ook echt energie.”

MdJ: “Natuurlijk wisten we dat haar leven binnen afzienbare tijd zou eindigen met de dood. Maar we wisten niet tot hoever we zouden blijven filmen. In het begin wilde ik haar niet dood in de film zien, ik moest er niet aan denken. We wisten natuurlijk ook niet hoe ze dood zou gaan: of ze veel strijd zou hebben, of pijn. Ik zag er vreselijk tegenop, het einde.”

DV: “Leonoor en [haar man] George hebben het op een gegeven moment besloten: het moet tot het einde. We hebben regelmatig tegen elkaar gezegd: ‘Wie zijn wij? Welk recht hebben wij om hiermee en hierover iets te vertellen?’ Maar George heeft ons aangemoedigd om brutaal te zijn, om ver te gaan. Niet te voorzichtig.”

MdJ: “Je raakt geblokkeerd, omdat je het gevoel hebt dat je het állerbeste van jezelf moet laten zien.”

DV: “En intussen word je geconfronteerd met je eigen doodsangst. Dat vond ik een heel gek gegeven: dat we werkten aan een fictiefilm, maar tegelijk ook écht in die situatie zaten. Ik was zó bezig met Leonoor, dus soms zei Mijke: ‘Dit geloof ik niet, dit speelt ze niet goed’, en dacht ik: ‘Hoezo, speelt?!'”

MdJ: “Terwijl ze absoluut speelden, allemaal. Die hele Muis-kant [De Jong trekt haar mondhoeken omlaag] zette Leonoor gewoon héél erg aan. Maar dan gaat een gesprek over medicijnen, en is ze weer zichzelf. Maar Leonoor wilde van het begin af aan per se dat er ook ruimte zou zijn voor humor. En dan wist zij ook wel, als ze dat hoofd zo trok, dat dat heel komisch is.”

DV: “We hebben steeds gezegd: als wij blijven lachen en als de film ons blijft ontroeren, niet één keer maar elke keer, dan hebben we iets goed gedaan. Ze is voor ons al die maanden nog een beetje in leven geweest. Ik denk dat het daardoor ook pas later echt tot ons doordrong dat ze dood was.”

MdJ: “Zeker. Voor ze doodging, ging ik na het monteren vaak even bij haar langs. Na haar dood heb ik nog heel lang die reflex gehad: even naar Noor, even kijken hoe het is.”