Ina Weisse over Das Vorspiel

‘Faalangst is in de muziekwereld een groot taboe’

Portret Heike Blenk

“Elke kunstenaar heeft met zijn eigen demonen te maken”, aldus filmmaker Ina Weisse over Das Vorspiel, waarin Nina Hoss een violist speelt die even grillig en wispelturig als perfectionistische en faalangstig is. Een intrigerend portret.

Met slechts twee films op haar naam lijkt de Duitse regisseur Ina Weisse een voorliefde te hebben voor het onttakelen van de mythe van het scheppende genie. Net als in haar debuutfilm Der Architekt (2008) gaat het ook in het wederom met scenarist Daphne Charizani geschreven Das Vorspiel over obsessies en perfectionisme en het loslaten daarvan. Ditmaal is hun hoofdpersoon de ongeveer veertigjarige Anna, een concertvioliste wier leven na haar huwelijk en de geboorte van haar zoon in rustiger vaarwater is gekomen. Ze geeft les aan de vooropleiding van het conservatorium en is onrustig op zoek naar een nieuw genie, zonder zich te beseffen dat ze hiermee patronen herhaalt die de relatie met haar vader en haar zoon in de weg staan.

Anna, gespeeld door Nina Hoss, is een gecompliceerde vrouw. Ze is wispelturig, eigengereid, faalangstig en net zo hard voor anderen als voor zichzelf. Een mix tussen de tirannieke drumdocent uit Whiplash (Damien Chazelle, 2014) en Michael Hanekes La pianiste (2001). Maar voor wie dat nu topzwaar klinkt, er zitten onverwachte relativerende momenten in. Anna is namelijk ook op een luchthartige manier bruusk en onvoorspelbaar.

Ik spreek Weisse aan de telefoon in Berlijn. Na het uitwisselen van de gebruikelijke beleefdheden over het vergelijken van de verschillende manieren waarop men in verschillende landen met de coronamaatregelen omgaat, merkt ze op dat ze in isolatie tenminste nog kan schrijven. Terwijl een vriendin van haar die muzikant is, nog wel kan studeren, maar niet meer met anderen kan spelen. “Dan is niet alleen je lichaam in lockdown, maar ook je ziel.”

U hebt zelf ook lang viool gespeeld. Wat heeft u van die ervaring meegenomen in deze film? “Alles en niets. Het is geen autobiografisch verhaal. Maar ook mijn medeschrijfster Daphne kent de muziekwereld goed, zij  speelt cello. En al pratende hebben we Anna ontwikkeld, een figuur waar we allebei meer en meer geïntrigeerd door raakten. Naarmate we meer van haar wisten, stelden we ons meer vragen. Wie is zij? Op welk punt van haar leven is ze beland? Hoe gaat ze met haar man om? Met haar minnaar? Natuurlijk heeft een musicus enorme discipline nodig. Eindeloos studeren. Maar ik geloof toch dat dat ook bereikt kan worden zonder die dril, zonder de dwang die we zo vaak in boeken en films zien. Alsof het alleen maar via pijn te bereiken is. Daarom zegt Anna ook aanvankelijk tegen haar leerling: ‘Het gaat niet om de hoeveelheid uren die je per dag studeert, maar om de intensiteit.’ Maar later valt ze dan toch weer terug in het idee dat meer beter is. Zo gecompliceerd zit het ook in elkaar. Het is ook een gekke vorm van zelftucht en competitie. Om de eerzucht van de docent die wil dat haar student de beste is. Een beetje zoals sportouders denken dat het hun prestatie is als hun kinderen het goed doen.”

Zijn dat ook patronen die u nu herkent als filmmaker? Gelden ze algemeen voor scheppende beroepen? In Der Architekt voert u een mannelijke hoofdpersoon op die een vergelijkbare innerlijke strijd doormaakt. “Met filmmaken of acteren kun je je soms nog wel eens improviserend uit een situatie redden. Je hebt meer flexibiliteit. Als musicus kun je je geen enkele fout permitteren, omdat je elke noot zo moet spelen als hij geschreven is. En dan ook nog eens zo dat ze meer worden dan de muziek die op blad staat. Ik vind dat meer te vergelijken met architecten die ook geen enkele fout mogen maken, anders stort een constructie in elkaar. Maar dat is aan de voorkant van het scheppingsproces. Wat ze allemaal gemeen hebben is de combinatie van techniek en talent. De enorme druk die er op je komt te staan, de faalangst, het is bijna nog een taboeonderwerp, terwijl heel veel musici enorme podiumangsten hebben. Maar uiteindelijk heeft elke kunstenaar met zijn eigen demonen te maken.
“In de film Bloody Daughter die Stéphanie Argerich maakte over haar moeder Martha, de Argentijnse concertpianiste, is de zien hoe ze voor elk optreden in de coulissen als een gekooid dier heen er weer loopt, en uitroept dat ze niet wil, niet kan, en dan uiteindelijk het podium opgaat en in een geheel ander mens transformeert. Zo sterk had ik dat nog nooit verbeeld gezien.”

Is dit nu ook een rol waarin een actrice als Nina Hoss nog heel veel in te brengen heeft? “Nee. Ze heeft het scenario pas gelezen toen het af was. En ik heb ook pas na het schrijven besloten welke acteurs ik wilde casten. Anders zou me dat te zeer beperken. Hoss is een moedige speler. Ze bereidt zich extreem goed voor, maar is totaal onverschrokken als ze op de set staat. Anders dan men misschien denkt als men haar ziet spelen, is ze bereid om alle zekerheiden los te laten. Ze is enorm vrij.”

In hoeverre heeft u in haar personage bewust elementen verwerkt die traditioneel meer als vrouwelijk dan als mannelijk worden gezien, zoals iets wat het imposter syndrome wordt genoemd, de angst nooit goed genoeg te zijn; en de pre-menopauze waarin vrouwen maatschappelijk worden afgedankt, en bevrijdt ze zich daar uiteindelijk van? “Ja dat klopt eigenlijk wel. Al is Anna voor de meno-pauze eigenlijk nog iets te jong. Heel veel wordt bepaald door haar vrouw-zijn. En er is wel zoiets als een midlifecrisis, dat zie je aan de verhouding met de echtgenoot en de minnaar. Maar ze is wel iemand die voor mij nog alle mogelijkheden heeft, en het is meer de vraag in hoeverre ze die wil grijpen. In hoeverre ze dingen wil veranderen. Eerlijk gezegd geloof ik dat ze een paar jaar geleden ook al zo was. Dit is niet een soort Torschlusspanik, niet het gevoel dat het nu of nooit is.
“Bovendien vind ik het moeilijk om te zeggen of personages ooit echt een ontwikkeling kunnen doormaken. Ik vind de nadruk die er op ontwikkeling in film ligt vaak heel kunstmatig. Alsof personages niet zonder ontwikkeling kunnen. Het gaat om de ontwikkeling die de toeschouwer doormaakt, maar daarvoor kan een personage ook statisch zijn, alleen maar uit situaties en handelingen bestaan. Het idee van de ontwikkeling is eigenlijk een heel ouderwetse opvatting van dramaturgie. De dingen die veranderen liggen in de toekomst. Zal ze ooit de viool nog oppakken? Dat is wel een vraag die je je moet stellen.”