Gus Van Sant over Paranoid Park

Vertel eens een verhaal

Gus Van Sant op de set van Paranoid Park

Ondanks zijn successen zit Gus Van Sant er in Cannes wat schuchter bij. Alsof hij al weer vergeten is dat hij in 2003 met Elephant de Gouden Palm won. Natuurlijk, zijn haar is wat grijs. Verder lijkt hij zo uit zijn eigen film Paranoid Park te zijn gestapt.

Ziet u ook de overeenkomsten tussen de personages in Elephant en Paranoid Park? “Zeker in de manier waarop ik ze neerzet. Het zijn gewone scholieren in hun puberteit. Een tijd waarin veel gebeurt en waar je weinig grip op hebt. Er is een gelijktijdig gevoel van conformiteit en onafhankelijkheid. En er is een strijd om je zelf los te maken van autoriteiten, je ouders. Een strijd om de wereld op zijn kop te zetten en naar je eigen hand te zetten. Het is een periode waarin je je onschuld verliest.”

Kunt u zich uw eigen puberteit nog herinneren? “Jazeker. Ik had één van mijn personages kunnen zijn. Ik was een skateboarder. Wel in een tijd waarin dat nog niet zo ontwikkeld was. Die boards werden nog niet gefabriceerd. Die moesten zelf worden gemaakt, met metalen wieltjes. Later werd het meer georganiseerd, met teams. Er was een film in die tijd, Skaterdater, die nog in Cannes een prijs heeft gewonnen voor beste korte film. Daarin zie je ons concept van skateboarden: georganiseerde groepen met witte jeans en witte tennisschoenen die trucjes doen. Het was erg bezadigd. Het was nog geen cult.”

Was u goed? “Ja, ik was goed. Maar toen konden we nog niet zoveel, een kickturn of een handstand op de board, dat kon ik, of erop liggen. Maar de board flippen bijvoorbeeld, dat was nog niet ontdekt. Of uit een halfpipe springen. Dat is per toeval ontstaan omdat iemand te hard ging, uit de buis schoot en weer goed neerkwam. Het heeft jaren geduurd, vol ongelukken, voordat ze er achter kwamen dat zoiets kon.”

Bent u altijd in contact gebleven met de skaters? “Nee, niet echt. Ik bekeek het van een afstand.”

Waarom heeft u de film de naam van het park meegegeven? “Paranoid Park is een mythische plek in Portland. Zeker voor Alex, voor hem is het legendarisch. Hij kan wel een beetje skateboarden. Maar wat ze daar allemaal doen… Hij denkt zelf dat hij er nog niet klaar voor is, zoals hij er nog niet aan toe is om volwassen te worden. Maar ze gaan toch, hij vooral om te kijken.”

Een deel van de film is in dat park gedraaid. Hoe reageerden ze op u, ondertussen een oude man van boven de vijftig? “Ze waren sceptisch. Maar dat heeft weinig met leeftijd te maken. Er zijn ook skateboarders van mijn leeftijd. Ze zagen ons als filmmakers en ze zijn sceptisch tegenover iedereen die geen skater is. De beheerders van het park waren vooral bezorgd over de manier waarop wij de skatewereld neer zouden zetten. Zij zijn ooit met het park begonnen, illegaal, totdat de gemeente ze heeft gevraagd het park te beheren. In al die tijd hebben ze zoveel ranzige filmmakers voorbij zien komen die het skateboarden een slechte naam hebben gegeven. Dat wilden ze niet weer laten gebeuren. Maar ik kom zelf natuurlijk uit Portland, via via waren er wat contacten en ze hoorden dat mijn films ‘ok’ waren.”

Heeft u enig idee hoe pubers op uw films reageren? “Wisselend. Er is een groep die van mijn films houdt. Maar er is ook een groep die een echt verhaal wil. Een groep skaters, vrienden van Gabe, de jongen die Alex speelt, heeft de film gezamenlijk gezien. Daar zat een jongen bij die er niet aan gewend was een verhaal op deze manier verteld te zien worden. Ik weet niet of dat iets met leeftijd te maken heeft, of met opvoeding. Maar er is een nieuwe tendens, hoewel ik dat niet kan bewijzen. Ik denk dat jongeren via internet en YouTube allang gewend zijn geraakt aan andere vertelvormen en geen prioriteit stellen aan een lineair verhaal.”

Nu we het over vertelvormen hebben. Deze film is veel meer ‘plot driven’ dan de trilogie Gerry, Elephant en Last Days. “De film is gebaseerd op een boek van Blake Nelson, een vrij conventioneel verhaal. Dan wordt de film automatisch ook minder experimenteel. Maar dat is niet iets waar ik doelbewust mee bezig was. Overigens vind ik die andere films niet zo experimenteel. In veel gevallen draai je elke scène vanuit een aantal verschillende standpunten. In de montagekamer maak je daar een geheel van. Bij de trilogie hebben we dat meer ter plekke al gedaan, we hebben als het ware op locatie gemonteerd. Echt ‘anders’ is dat niet. Het voelt misschien zo omdat niet iedereen zo werkt. Maar op een andere manier draaien zal steeds gewoner worden. Dat is ook wat cinema nodig heeft, het doorbreken van dit soort conventies.”

Ik heb gehoord dat u MySpace heeft gebruikt voor de casting. “Dat was een manier om bekend te maken dat we op zoek waren naar acteurs. Maar we zijn ook op de radio geweest en op tv. Uiteindelijk hebben we niemand via MySpace gevonden.”

U werkt vaak met non-professionals, zeker als het jongeren zijn. Mist u het niet om met grotere namen te werken als Matt Damon of Ben Affleck? “Nee, ik mis het niet. Ik had ze ook niet nodig om de film geproduceerd te krijgen. In dit geval heb ik de neorealisten gevolgd, in die zin dat ik op zoek ben gegaan naar de mensen die de karakters zijn en niet naar acteurs die die karakters moeten spelen. Dat is me niet geheel tot mijn eigen tevredenheid gelukt. Ik ben niet zover gegaan als De Sica in fietsendieven waarin de vissers de vissers spelen, en een arbeider een arbeider.”

Dat had u wel gewild? “Ja. Ik ben wel ver gekomen, maar een enkele rol heb ik toch door een acteur moeten laten spelen.”

Waarom is u dat niet gelukt? “Ik had niet genoeg tijd. Het kost veel tijd om non-professionals te vinden. Ik wilde dat al met Last Days. Ik wilde geen acteur die de rol van een 25-jarige rocker zou spelen, of iemand van 25 jaar die zou doen alsof hij een rocker is. We hebben het wel geprobeerd via een open oproep. Maar de rock ‘n’ rollers kwamen niet opdagen. Uiteindelijk kwamen we uit bij vrienden die meer op de personages leken dan de acteurs die we voorbij hebben zien komen. Een vriend van mij werd Scott en via zijn vrienden hebben we de hele cast bij elkaar gekregen. Op zich heeft dat wel iets van het werken met non-professionals.”

Hoe selecteert u non-professionals? “Ik begin heel simpel. Ik vraag: vertel eens een verhaal. Dan zie je al snel wie het leuk vindt en wie toch geïntimideerd is door de camera. Dan vraag ik ze een stukje te improviseren, te doen alsof ze een bepaald personage zijn. Dan een dialoog. En zo bouw je dat steeds verder uit. Zo zie je ze langzaam maar zeker groeien. Of niet.”