Cannes 2022, blog 4

Sprookjes

EO

De Filmkrant doet verslag van de 75e editie van het filmfestival van Cannes. Daar smaken sprookjesachtige films naar meer: wanneer maakt de nadruk op realisme in de hoofdcompetitie plaats voor een overgave aan de fantasie?

Pietro Marcello filmt als een alchemist. Weemoedige werken als La bocca del lupo (2009) en Martin Eden (2019) combineren knisperend archiefmateriaal met warme celluloidbeelden uit de camera van Marcello en smelten zo heden en verleden samen tot hybride films die grenzen tussen fictie en documentaire doen vervagen.

In het geval van zijn nieuwste werk L’envol, afgelopen donderdag de openingsfim van Cannes-zijprogramma Quinzaine des Réalisateurs, plaatsen archiefbeelden zijn film in het Frankrijk van net na de Eerste Wereldoorlog. Als een soort mirakel van de cinema lijkt een man uit die historische beelden te stappen. Acteur Raphaël Thiery wandelt het beeld in en zo neemt fictie geleidelijk de realiteit over in deze vreemde, ambitieuze Franse film van de Italiaanse regisseur.

Thiery speelt oorlogsveteraan Raphaël, een knoert van een man met een gehavend gezicht en grote, ruwe handen. Hij schuifelt moe en hongerig naar huis, maar krijgt bij aankomst van zijn schoonmoeder te horen dat zijn echtgenote aan het eind van de oorlog is gestorven. Je denkt: het wordt weer zo’n film — over een tragische, onbegrepen man die in de marges van de samenleving zijn ellendige bestaan moet uitzitten. Die film is L’envol ook eventjes, totdat ‘ie het op wonderbaarlijke wijze ineens niet meer is.

Het blijkt dat tijdens de oorlog ook zijn dochter Juliette (Juliette Jouan) is geboren. Naarmate zij opgroeit draait L’envol meer om haar plek in de wereld en minder om de triestheid van haar vader. Haar dromen, verlangens en ambities nemen de film over en de vorm beweegt daarin mee. Fellere kleuren en sterkere lichtinval sijpelen het beeld in. Op een gegeven moment realiseer je je dat je eigenlijk naar een totaal nieuwe film kijkt. Badend in het glinsterende water onder de avondzon zet Juliette bijvoorbeeld een musicalnummer in, terwijl een geliefde in spe op afstand luistert.

L’envol stopt misschien te veel stijlelementen in één film, maar het is wel een film die het aandurft om de strakke regie over het beeld los te laten en open te staan voor de nieuwe richtingen die het verhaal wil inslaan. In die zin is het een bijzondere, nieuwe stap in het oeuvre van Marcello — misschien niet per se een stap voorwaarts, maar op zijn minst ergens naartoe. Hij nodigt ons uit na te denken over de relatie tussen vorm en verhaal. Hij breekt zo niet alleen met het realisme dat zijn eerdere films tot op een zekere hoogte hebben gedicteerd, maar vindt ook manieren om zijn unieke filmmethode toe te passen op de logica van een sprookje.

Het kan toeval zijn, of van thematische programmering in Cannes, maar we kwamen veel sprookjes tegen in de eerste dagen van het festival. Zo deelt Alma viva, in het andere zijprogramma Semaine de la Critique, veel thematische elementen met L’envol. Ook dit is een film over een excentriek meisje dat door de gemeenschap om haar heen als heks wordt gezien. Deze Portugees-Franse coming-of-ager laat de hele tijd in het midden of de dorpelingen daar gelijk in hebben. De film speelt met een interessant idee, namelijk dat de overleden oma van het meisje via haar wraak neemt op haar egoïstische en kleinzerige familie die haar lichaam maar niet wil begraven. Waar het in dit speelfilmdebuut aan ontbreekt is een gevoel van ambiguïteit en inventiviteit. Het naturalisme van het beeld laat de fantastische elementen van het scenario niet toe, waardoor de suspension of disbelief — eigenlijk het vertrouwen in de vorm van de film om je mee te laten voeren door het verhaal — uitblijft.

Dit is al lange tijd een bron van conflict in Cannes, waar vooral in de hoofdcompetitie de neorealistische, naturalistische cinema in de stijl van de gebroeders Dardennes zegeviert. Er zijn weliswaar fantastische films die met die stijl breken — in de afgelopen jaren bijvoorbeeld Good Time, Parasite, Titane, en dit jaar Crimes of the Future van David Cronenberg — maar het gros van de films opereert in een Dardenniaans register. Naast talloze andere dingen, prettig samengevat in een eerder blog, ontbreekt het in Cannes vaak ook aan fantasie en speelsheid.

Zie ook: Le otto montagne, de nieuwe film van Felix van Groeningen en Charlotte Vandermeersch, die kort voor het festival werd toegevoegd aan de hoofdcompetitie. In deze verfilming van de bestseller van de Italiaanse auteur Paolo Cognetti komen twee jeugdvrienden samen als jongvolwassenen in de Italiaanse bergstreek van Aosta om een huis te bouwen. Maar ze worstelen met onverwerkte gevoelens uit hun gecompliceerde verleden. Het is een film over de pijn van opgroeien en over troost vinden in vriendschap en natuur. De film doet een nobele poging om voorbij het geromantiseerde clichébeeld van een leven buiten de grote stad te kijken. Het probleem met Le otto montagne (dat overigens goed werd ontvangen bij de internationale pers) is dat de film volledig in dienst staat van een op papier al gezapig verhaal, waarin een druilerige melancholie de boventoon voert. De film leunt op overbodige voiceovers die nog even benadrukken hoe getroebleerd het hoofdpersonage echt is, waarschijnlijk omdat de gelikte beelden dat niet goed uitdrukken.

Toegegeven, het ziet er allemaal mooi uit in de Italiaanse bergen maar er zit een groot verschil tussen iets mooi filmen en iets moois filmen. Er is amper een shot in de film dat invoelbaar maakt wat een nederige ervaring het kan zijn om je in de natuur te begeven. Een scène waarin de onvervalste bergman Bruno een groepje twintigers uit Turijn de les leert over hun geromantiseerde blik op de natuur spreekt boekdelen. Volgens Bruno zien en beschrijven deze stadsmensen natuur als abstractie. Ze kijken om zich heen en zien slechts ‘natuur’. Hij kijkt en ziet beekjes, gras, bossen, meren, bergen, enzovoort; concrete, tastbare dingen die een functie hebben of een gevoel oproepen. Je kan Bruno’s kritiek handig projecteren op de film als geheel. Die laat de natuur ook van een afstand zien, als een abstractie, zonder nieuwsgierigheid, overgave of betrokkenheid. De imposante bergstreek dient hooguit als een oogstrelend, maar plat decor van een nieuw soort jongensroman: het hipstermannen-equivalent van een verhaal uit de Libelle.

Het contrast tussen Le otto montagne en EO kan haast niet groter zijn. De nieuwe film van de Poolse filmkunstenaar Jerzy Skolimowksi is voorlopig de meest omstreden titel in de competitie en lijkt de schrijvende pers in twee kampen te verdelen. Tegenstanders zullen zeggen dat Skolimowski met zijn roadmovie over een ezel een inferieure remake van Bressons Au hasard Balthazar (1966) heeft gemaakt. Voorstanders, waaronder ondergetekende, zien een experimentele film waarin plot totaal ondergeschikt is geraakt aan vorm. En die vorm is fascinerend — denk Terrence Malick, maar dan veel minder afgerond. Skolimowksi rijgt een beeldenstroom aan elkaar die de beleveniswereld van de ezel overbrengt. EO gaat daarin niet voor een realistische benadering — voor zover de mens überhaupt op realistische wijze de gevoelswereld van een dier kan vangen — maar voor een expressionistische ervaring, inclusief felrode en scherpe belichting, extreme camerastandpunten en een ongebruikelijke montage.

Soms dreigt de verbazingwekkende en onsamenhangende film te mislukken in zijn missie om van de ezel een expressief hoofdpersonage te maken, maar in die oneffenheid schuilt een energie die bij veel andere films ontbreekt. Het is vooral de speelse intuïtie die van EO een totaal ander soort filmervaring maakt. De film is niet alleen een belangrijke volgende stap in de filmcanon over het dier — dus wel een waardige opvolger van Au hasard Balthazar, Babe en Gunda — maar ook een authentieke vorm van filmkunst die bijna alleen maar uit de experimentele koker van Skolimowski kon komen.

Met EO heeft hij een haperend sprookje gemaakt vol onvolmaaktheden. Dat de film zijn uitzonderlijke plek in de hoofdcompetitie van Cannes alsnog verdient, komt door Skolomowski’s eigenwijze stijlgevoel dat alle individuele, soms gemankeerde onderdelen van de film naar een hoger niveau weet te tillen. Het zou Cannes sieren als er meer van dit soort ruwe diamanten in de competitie worden opgenomen.