Good Time
Een bom van energie en wanhoop
Het ijzersterke Good Time combineert rauw realisme met een toon die herinnert aan de vet aangezette genrefilms uit het videotheektijdperk.
De broers Safdie hebben geen tijd te verliezen. Het onafhankelijke filmmakersduo uit New York — Josh en Benny — openen hun derde speelfilm Good Time met twee sleutelmomenten: de introductie van de zwakzinnige Nick, de motor van het verhaal, en de heist-sequentie die de motor start. Let wel: dit alles vóórdat de openingstitels in beeld komen. Nick wordt opgepakt en belandt in de gevangenis. De kijker blijft achter bij zijn oudere broer Connie, het brein achter de bankoverval waarvoor Nick moet zitten. De situatie is geschetst: Connie wil Nick uit de gevangenis halen, koste wat ’t kost. De film die volgt, speelt zich gedurende één nacht af in New York, aan de rafelranden die je normaal niet ziet.
Ook met hun vorige film, het niet in Nederland uitgebrachte Heaven Knows What (2014), lieten de Safdies zien wat zich afspeelt in de marge van het bestaan. Op onsentimentele wijze brachten ze het dagelijks leven van junkies in beeld: het hosselen, het spuiten, het zoeken naar geld, drugs of een plek om te slapen. De personages zijn met hun kinderlijke gedrag en theatrale emoties eerder ergerlijk dan meelijwekkend, en juist daardoor zo realistisch. Good Time wordt door hetzelfde rauwe realisme getekend, maar hier wordt het gecombineerd met een toon die herinnert aan de vet aangezette genrefilms uit het videotheektijdperk.
Terwijl streetwise Connie zich een weg richting zijn broertje bedriegt, bluft, manipuleert en rouwdouwt, ontvouwt Good Time zich als een soort verknipte versie van een eighties actiefilm, iets wat nog wordt onderstreept door de overdadige synthesizers op de soundtrack van elektronicamuzikant Oneohtrix Point Never. En er zijn meer verwijzingen naar de (misdaad)filmgeschiedenis. Er zijn persoonsverwisselingen. Er is een Tarantino-achtig verhaal-in-een-verhaal. Er is een wide-eyed gangsterliefje, een crimineel meesterbrein en een mismatched duo op de vlucht. Maar de referenties zijn nooit gratuit. Ze worden geen knipoog, geen ironisch onderonsje met de kijker. Precies dit is wat de Safdies begrijpen van realisme, precies dit is wat Good Time zo ijzersterk maakt: alles staat in dienst van het verhaal.
Op papier lijkt de casting van heartthrob Robert Pattinson een doorzichtige marketingtruc. Het is voor het eerst dat de broers een acteur van naam casten, en Pattinsons Hollywood looks staan in schril contrast met de gewone koppen van onder meer Bobby Duress, Barkhad Abdi en Benny Safdie zelf. Maar dat Pattinson een pretty boy is, heeft een functie: zijn personage zet het in om te krijgen wat hij wil. (Een fraaie variatie op het cliché van de vrouw die seks gebruikt om te manipuleren.) Ook het camerawerk van Sean Price Williams is weliswaar mooi, maar niet mooi-om-het-mooi. Het is schoonheid van de achteloze soort, ontstaan door slim gebruik van aanwezig licht: blacklight in een spookhuis, tegenlicht van een tv-scherm, het rood en groen van stoplichten dat over gezichten glijdt.
Een MacGuffin is een scriptelement dat de plot voortduwt. Wát precies, dat doet er niet toe: een schat, een microchip, een gestolen parelketting. In Good Time doet het er wel toe. Connies liefde voor zijn broertje is zowel de MacGuffin als het hart van het verhaal. Good Time is een kermisrit, een bom van energie en sensatie. Maar wat aan het slot bijblijft, is de wanhoop van de personages; het gevoel dat je op het uiterste randje van het bestaan staat. Waarom zou je eigenlijk niet springen?