Terry Gilliam en Cervantes’ Don Quixote

'Dat tweede deel – wauw!'

Terry Gilliam op de set van The Man Who Killed Don Quixote

Wie het boek Don Quixote erbij pakt, ziet dat Terry Gilliam de verbluffende metaconstructie van Cervantes heeft vertaald naar de 21ste eeuw – en er zelfs een laag aan heeft toegevoegd: een overwinning van schepping op schepper.

The Man Who Killed Don Quixote, de interpretatie van Cervantes’ werk door Terry Gilliam, is niet beter dan het boek. Maar hij is wel beter met het boek. En dan bedoel ik niet de open deur dat elk klassiek werk meeloert bij een verfilming. Bij Cervantes is iets anders aan de hand. Zijn zeventiende-eeuwse Don Quixote is zich er op een verbluffend moderne manier van bewust een tekst te zijn, gemaakt, een product van de fantasie.

Cervantes’ roman over een doorgedraaide lezer van ridderromans die zich een ridder waant, verscheen in twee delen in 1605 en 1615. En in deel twee weet iedereen, inclusief Don Quixote, dat deel één bestaat en een bestseller is. Er wordt ook, door personages in het boek, kritiek geuit op deel één, dat te veel nodeloze uitweidingen zou hebben, terwijl Quixote’s sidekick Sancho Panza niet snapt hoe gebeurtenissen beschreven kunnen zijn waar niemand bij was behalve hijzelf en zijn meester. Die laatste is vooral ontstemd over een apocrief deel twee, dat in 1614 werd gepubliceerd door een andere auteur. Quixote besluit daarom, in tegenstelling tot wat in deel één werd aangekondigd en in het fake vervolg werd beschreven, lekker toch niet naar Zaragoza te gaan. Zodat iedereen kan zien dat het andere boek ernaast zit.

Zoals Terry Gilliam over Cervantes’ roman zei, toen ik hem sprak op de set van The Man Who Killed Don Quixote: “Dat tweede deel – wauw!”

Dus als Gilliams film een paar keer knipoogt naar zijn eerdere, op fameuze wijze mislukte poging Don Quixote te verfilmen (geboekstaafd in de unmaking-off Lost in La Mancha, 2002), is dat niet zozeer een incrowd grapje dat het verhaal onderbreekt, maar een vertaling van een wezenlijk aspect van Cervantes’ metaconstructie.

Arabische tekst
Of neem de rol van moslims in de film. Een politieagent leest in de krant over islamistische terroristen, foetert dat die in ‘de Middeleeuwen’ zijn blijven steken en moet op het volgende moment op de rem staan voor een christelijke processie – eh, Middeleeuwen iemand?

Iets later zien we een kamp vol vriendelijke Arabische illegalen hardhandig ontruimd worden door Spaanse politieagenten. Geforceerde actualiteit die niks met Quixote te maken heeft? Nee, opnieuw een vertaling van een cruciaal onderdeel van Cervantes’ boek, dat vier eeuwen geleden ook al partij koos voor vervolgde moslims.

Tussen het verschijnen van de twee delen Don Quixote werden zogeheten morisken, moslims die eerder gedwongen gekerstend waren, alsnog gedeporteerd. Cervantes laat een morisk op gênante manier de lof zingen van dit weren van de ‘adder aan de borst’, maar dat lijkt vooral noodzaak, in tijden van moslimvervolging en censuur. Want hoewel dat niet de enige discriminerende passage is in het vuistdikke boek, portretteert Cervantes diezelfde morisk ook als sympathiek, huilend terugverlangend naar zijn Spaanse geboortegrond. Hij laat Don Quixote opeens, zomaar, opsommen welke Arabische leenwoorden het Spaans allemaal kent. En als coup de grâce presenteert hij het hele boek als een oorspronkelijk Arabische tekst, geschreven door ene Cide Hamete Benengeli, die zelfs een hoofdstuk mag beginnen met het aanroepen van Allah.

Vlaamse tapijten
Ook in de film wordt Benengeli geprezen, bij monde van Quixote (gespeeld door Jonathan Pryce). Die heeft het boek echter in het Engels en niet in het Spaans op zak. Ook dat is geen toeval, maar refereert aan het duizelingwekkende spel met vertalingen in het origineel.

Cervantes presenteert zichzelf als de redacteur van de tekst van Benengeli, die door een morisk voor hem is vertaald. In deze gelaagde constructie lezen we afwisselend commentaar van Benengeli, de vertaler én Cervantes zelf over de ongeloofwaardigheid en overbodigheid van bepaalde passages, terwijl Don Quixote in het boek vertalingen ook nog eens hekelt als “Vlaamse tapijten die je van de achterkant bekijkt, zodat je de afbeeldingen wel vagelijk herkent, maar verborgen achter loshangende draden”. Hoe postmodern! Dit boek wordt gepresenteerd als per definitie onbetrouwbaar. Het is wat je erin ziet. Het is wat je ervan maakt.

Dit verleent ook gewicht aan het grapje in de film, waarbij Adam Drivers personage de Engelse ondertiteling bij een Spaanstalige scène wegveegt en ze in het Engels verdergaan. Want: iedereen maakt zijn eigen vertaling. Dus ook hij, ook Gilliam, ook de kijker. Dat idee komt rechtstreeks van Cervantes.

Grip verliezen
Zo komen we bij Drivers personage, Toby Grisoni, Gilliams eigenlijke hoofdpersoon. Let op: hier volgen spoilers!

Toby begint als het duistere alter ego van Gilliam en coscenarist Tony Grisoni (naar wie zijn naam verwijst): een commerciële, cynische regisseur die voor de tweede keer begonnen is aan Don Quixote, ditmaal als ongeïnspireerd reclamefilmpje. Iemand die zonder gewetenswroeging vrouwen en minderheden laat opdraaien voor zijn misstappen en direct “Terroristen!” roept als hij Arabische tekens ziet. Kortom, een lul.

Deze Toby beweegt zich vervolgens door alle lagen van Gilliams constructie. Eerst hervindt hij zijn oorspronkelijke creativiteit als regisseur, in de vorm van een lyrisch studentenfilmpje (opgenomen in het gehucht Los Sueños, Spaans voor ‘dromen’). Dat maakte hij tien jaar eerder – dezelfde duur als tussen de twee boeken van Cervantes – en heet óók The Man Who Killed Don Quixote, want Toby is Tony is Terry. Als Toby daarna door het bioscoopscherm stapt waarop dat filmpje draait, betreedt hij de fantasiewereld die hij zélf heeft gecreëerd. Hier ziet zijn toenmalige hoofdrolspeler, die sindsdien gelooft dat hij Don Quixote is, hem direct aan voor Sancho Panza – want die wordt letterlijk op Toby geprojecteerd.

En vertegenwoordigt Sancho bij Cervantes nog het gezond verstand, onder invloed van ‘Quixote’ verliest Toby langzaam ook zijn grip op die werkelijkheidslaag. Zodat Toby (namens Gilliam, die op de suggestie dat hij deze rol zelf had kunnen spelen antwoordde: “Ik kan het leven, maar ik kan het niet acteren”) uiteindelijk zélf Quixote wordt.

Nu gelooft hij ten volle in zijn eigen verbeelding, als een definitieve suspension of disbelief, een overwinning van schepping op schepper. Als Toby daarna, in zijn aanval op reusachtige windmolens, het doek van een wiek met zijn zwaard in stukken snijdt, is dat een verwijzing, hintte Gilliam tijdens mijn setbezoek, naar het inhakken op een filmdoek in Orson Welles’ onvoltooide Don Quixote (waaraan Welles werkte vanaf 1955).

Met andere woorden: eerst stapt de regisseur door het filmdoek, dan wordt hij Quixote, dan vernietigt hij het doek en is er geen weg terug. En met die ontwikkeling van auteur tot hoofdpersoon heeft Gilliam zelfs nog een laag aan Cervantes toegevoegd.