Nederlandse millennial-films

Uit de hokjes breken

Goldie

Terwijl Nederland deze maand in Cannes weer eens wordt vertegenwoordigd door Paul Verhoeven, grijpt een jonge generatie Nederlands filmtalent tot nu toe naast de hoofdpodia. Onterecht.

Er zit een badmintonscène in Met mes, de nieuwe film van Sam de Jong, die op de een of andere manier tekenend is voor de films van een nieuwe generatie Nederlandse makers. Een generatie om enthousiast over te zijn, met De Jong voorlopig als meest productieve voorman.

Misschien is badminton al een te groot woord. Het is gewoon: twee jongens met rackets, op een pleintje op een lome zomerdag. De shuttle gaat heen en weer en tussen de slagen door praten de jongens over een plannetje, “een truc waarmee je veel knaken gaat pakken”. Het is gefilmd vanuit het perspectief van de shuttle, die tussen de twee heen en weer kaatst en tuimelt.

Het is iets in het ritme van de scène, de staccato opeenvolging van korte zinnetjes, steeds onderbroken door een flinke pauze waarin de shuttle rustig zijn boog maakt. Want dat is het ding met badminton: je kan meppen wat je wil, maar die shuttle zweeft alsnog op z’n dooie gemak naar de overkant. Precies die paradox kenmerkt deze films—niet alleen die van De Jong, maar ook veel andere recente Nederlandse films. Het zijn films die energiek en urgent voelen, maar tegelijkertijd iets looms of landerigs houden. Doelgericht dwalend, moedwillig meanderend.

Nocturne

Millennial
Het borrelt al een tijdje; minstens sinds Morgan Knibbe’s Those Who Feel the Fire Burning (2014) rammelt een nieuwe generatie aan de poort. Mijn enthousiasme over deze groep makers gaat waarschijnlijk tegen de tijdsgeest in—liever klagen we over fnuikende bureaucratie en een overvloed aan dertien-in-het-dozijn romkoms. En ik heb geen oogkleppen op, ik zie ook dat Morgan Knibbe sindsdien geen lange film gemaakt krijgt terwijl Johan Nijenhuis er in diezelfde jaren acht uit heeft gepompt met steun van het Filmfonds. Maar ik wil hier toch een rooskleurig verhaal vertellen. Want er worden ook films gemaakt door jonge makers die niet wegkijken voor de problemen van de wereld en toch vol levenslust en energie zitten.

In 2019 speelde deze generatie zich in de kijker met vier frisse films die elk op hun eigen manier de bakens verzetten. Er was het sprankelende Take Me Somewhere Nice van Ena Sendijarević, in de Tiger-competitie in Rotterdam en later in een bijprogramma van Cannes. In Rotterdam draaide Nocturne van Viktor van der Valk, een inventieve metafilm die ook hart voor z’n personages had. Enkele maanden later leverde Shady El-Hamus De libi, een spetterende roadmovie die van Amsterdam-Noord naar het stadscentrum ging. Op festivals ging intussen ook Goldie rond, de tweede speelfilm van De Jong, na zijn indrukwekkende debuut Prins (2015).

Het was de millennialgeneratie die zich aandiende. Het was geen toeval dat het allemaal roadmovies waren. Over een tiener op zoek naar haar thuis in Take Me Somewhere Nice; een weifelende filmmaker op zoek naar zichzelf in Nocturne. Goldie en De libi waren stedelijke odysseeën in respectievelijk New York en Amsterdam. Ook geen toeval was het dat uiteindelijk alle vier de films vooral draaien om stilstand—doelgericht dwalen.

De libi

Vrijheid
Het was hoog tijd dat er weer eens iets gebeurde. De babyboomers hadden in de jaren zeventig de filmwereld opgeschud, in de jaren negentig waren het Generatie X’ers als Robert Jan Westijk, Theo van Gogh, Cyrus Frisch en Eddy Terstall die voor reuring zorgden.

De laatste poging om een ‘beweging’ in de Nederlandse artistieke film te signaleren, stamt uit 2009, toen het Nederlands Film Festival het auteurslabel ‘Dutch Angle’ lanceerde. De losjes samenhangende, met terugwerkende kracht aangewezen ‘stroming’ van acht Generatie X-makers (Mijke de Jong, Eugenie Jansen, Simone van Dusseldorp, Nanouk Leopold, Fow Pyng Hu, Esther Rots, David Lammers en David Verbeek) was vooral een marketinginstrument. De overeenkomsten tussen hun films zijn makkelijker te voelen dan te benoemen. Toch een poging: alle acht maken ze beschouwende, wat sombere films waarin sfeer, stijl en de complexiteit van de personages belangrijker zijn dan plot en verhaal.

Nu is de millennial aan zet, de generatie waar ook ikzelf, bouwjaar 1982, nog net toe behoor. De generatie die opgroeide in de tijd dat alles kon, de wereld een speeltuin was, de geschiedenis voltooid. En die vervolgens volwassen werd in een tijd er toch echt grenzen aan groei en optimisme bleken te zijn, toen duidelijk werd dat de geschiedenis nog wat meer tijd nodig had voor ze voltooid kon worden verklaard.

Die generatie wordt ook wel de iGeneration genoemd, vrij naar iPod en iMac en iPhone. Omdat we vergroeid zijn met die technologie, natuurlijk, maar die kleine letter i is ook op een andere manier relevant. Hij omschrift een levensvisie waarin het ‘ik’ volledig centraal staat en zich tegelijkertijd bescheiden opstelt. Het één volgt uit het ander: als ík de volledige vrijheid wil om te zijn wie ik ben, dan moet ieder ander óók die vrijheid hebben.

Those Who Feel The Fire Burning

Levenslust
Natuurlijk doet het al deze makers individueel tekort als we ze reduceren tot ‘slechts’ onderdeel van hun generatie. En natuurlijk gaat het op één hoop gooien van deze films voorbij aan allerlei zaken die ze juist van elkaar onderscheidt en uniek maakt. Maar ze delen wel degelijk iets—en dat wat ze delen staat in feite haaks op dat wat de Generatie X’ers voor hen deelden.

Net als bij de Dutch Angle is dat veel makkelijker te voelen dan te benoemen. Opnieuw: een poging. Het zijn springerige films vol levenslust en filmische verwondering. Films over personages die zoeken naar hun plek in de wereld, zowel geografisch als emotioneel. Films ook die nadrukkelijk weg bewegen van het realisme dat de Nederlandse cinema zo vaak kenmerkt, met in het oog springende kadreringen en intense kleuren die nog het meest aan Instagram-filters doen denken. Zelfs de documentaires zoeken niet primair naar realisme. “Cinema is een medium waarmee je mensen naar een andere wereld brengt”, benadrukt Morgan Knibbe in het Filmkrant-interview over Those Who Feel the Fire Burning.

Vooral zijn het films die op allerlei manieren grenzen en hokjesdenken doorbreken. Films gemaakt door een generatie voor wie het vanzelfsprekend is dat de hele wereld zich aandient op dat apparaatje in je broekzak en voor wie het net zo vanzelfsprekend is om de wereld in te trekken. Voor wie ook andersoortige grenzen—tussen fictie en documentaire, tussen artfilm en entertainment—er niet veel toe doen.

Take Me Somewhere Nice

Opstand
Hoopvol, noemde ik deze generatie in een vroege versie van dit stuk—hoopvol tegen de klippen op, voegde ik eraan toe, maar toch. Maar dat is het niet. Niet precies, besefte ik dankzij een interview met Ena Sendijarević door Vice uit 2019. “Hoop klinkt positief, maar heeft ook iets passiefs”, zegt ze daar. “Als je hoopt dat het beter wordt maar niets onderneemt, dan gebeurt er niets. Durf je dan de realiteit wel onder ogen te zien? Hopen is iets anders dan in opstand komen.”

Dát is het: dit zijn films die in opstand komen. In opstand, niet door tegen anderen te ageren, maar simpelweg door het zelf anders te doen. In opstand tegen de witte homogeniteit van de Nederlandse film door, zoals in De libi en alle films van Sam de Jong, als vanzelfsprekend kleurrijke verhalen te vertellen met niet-witte acteurs. In opstand tegen de vertwijfeling van de maker zelf en het clichédenken van de filmindustrie, zoals Nocturne. In opstand tegen harde grenzen tussen fictie en documentaire, zoals Those Who Feel the Fire Burning en Drama Girl van Vincent Boy Kars en de films van Guido Hendrikx.

In alle gevallen komen ze in opstand tegen eenvormige cinema en de nuchterheid die in Nederlandse films zo vaak de boventoon voert. Met films die de cinefilie van hun makers ten volste etaleren.


Met mes is vanaf april 2022 te zien in de bioscoop en wordt t.z.t. besproken in de Filmkrant.