Cinema onder vuur: Roemenië
Eb en vloed

Do Not Expect Too Much from the End of the World
Welke krachten bedreigen de vrijheid van filmmakers? Filmkrant verzamelt in een serie internationale bijdragen hoe politieke en economische krachten inwerken op de nationale filmwereld. Deze maand: Roemenië, tien jaar na de piek van de Nieuwe Roemeense Golf.
Er is een gezegde in de Roemeense creatieve industrie: “Cultuur is onze Assepoester.” In het licht van opkomende extreemrechtse bewegingen in het land, bezuinigingen op het toch al magere budget van het Ministerie van Cultuur en de EU-plannen voor drastisch verhoogde uitgaven aan defensie voelt het alsof onze arme Assepoester nu ook haar laatste glazen muiltje zal moeten inleveren.
En de Roemeense cinema stond toch al voor flinke uitdagingen – het is de pandemie nog altijd niet te boven en moet zichzelf bovendien opnieuw definiëren nu de Noul val românesc, de artistieke beweging waarop ze jarenlang steunde, ten einde is of op zijn minst een zeer kwetsbare nieuwe fase is ingegaan.
Intussen is de politieke crisis in het land inmiddels zijn vierde maand in gegaan, na het nietig verklaren van de presidentsverkiezingen van 2024 vanwege massale verkiezingsfraude door Călin Georgescu. Die werd, schijnbaar vanuit het niets, de gedoodverfde winnaar en profileerde zich met pro-Russische standpunten en een lofzang op het fascistische bewind van het interbellum. Er is een breed gedragen gevoel dat de haastig geïnstalleerde regering – voornamelijk samengesteld uit “oude bekenden” – die zich nu door de stagnatie van het land heen ploetert, feitelijk geen mandaat heeft.
Geen wonder dat men in de culturele sector weinig hoop heeft voor de toekomst – of zelfs voor de tweede helft van dit jaar. Naar verwachting heeft het land tegen die tijd haar eerste nieuwe president in tien jaar en hopelijk een stabielere regering – al is nog maar de vraag of Roemenië het extreemrechtse illiberalisme waaraan veel omringende landen ten prooi vielen zal weten af te wenden. Tot die tijd proberen producenten, distributeurs, festivalprogrammeurs, bioscoopeigenaren, uitgevers van tijdschriften en allerlei andere filmwerkers hun industrie tegen de klippen op in leven te houden.
De huidige regering stuurt al aan op strenge bezuinigingen, met onder meer een korting van 4 miljoen euro op het budget van het Ministerie van Cultuur (dat, als percentage van het BNP, toch al een van de laagste van Europa is). Voormalig minister van cultuur Raluca Turcan rekende voor dat er slechts ongeveer 10 miljoen zal overblijven voor film, waar een veelvoud daarvan noodzakelijk is alleen al voor reeds toegezegde subsidies. Je hoeft geen rekenwonder te zijn om te zien dat de hele filmbegroting van de Roemeense staat ver onderdoet voor het budget van zelfs een kleine Hollywood-film.

Stilstand
Nu een politiek decennium ten einde loopt, maakt men uiteraard de balans op. Die tien jaar worden gekenmerkt door immense financiële uitdagingen en een groeiende kloof tussen internationaal succes en onverschilligheid van het lokale publiek. Met terugwerkende kracht zou je dat laatste kunnen zien als een voorbode van de huidige extreemrechtse euroscepsis: steeds meer worden arthousefilmers weggezet als onderdeel van een artistieke elite. Terwijl hun films een lans breken voor de gewone man, wordt hen juist verweten dat ze zich hebben afgekeerd van de smaak van het grote publiek.
Die kloof werd vergroot in de nasleep van de pandemie, toen lokale YouTubers (naar internationaal voorbeeld) grote bioscoopsuccessen hadden met goedkoop geproduceerde komedies. Zo werd de satire Teambuilding (2022) de meest winstgevende Roemeense bioscoopfilm in twintig jaar en brak het vervolgens ook alle streamingrecords. Het was de eerste in een nog altijd aanzwellende golf van vaak dramatisch slechte, maar zeer succesvolle komedies, die – zo moet ik met pijn in het hart toegeven – erin geslaagd zijn het publiek terug naar de bioscopen te krijgen. Aangezien via elk verkocht bioscoopkaartje belasting wordt afgedragen die direct wordt ingezet voor filmsubsidies, hebben deze platte films indirect veel recente arthouse-lievelingen ondersteund.
Over belasting gesproken: het afgelopen decennium werd ook getekend door groeiende onvrede met het Roemeense Filminstituut (CNC), verdeler van de filmsubsidies, en met directeur Anca Mitran die er sinds 2014 aan het hoofd staat. In haar (schaarse) publieke optredens jaagt ze regelmatig mensen tegen zich in het harnas, zoals toen ze in een interview in 2022 stelde dat documentaires niet in de bioscoop thuishoren, wat leidde tot grootscheeps protest en een oproep om af te treden door gerenommeerd filmmakers als Andrei Ujică en Dana Bunescu. Het CNC ligt bovendien onder vuur, omdat het weigert genderquota door te voeren en vrouwen systematisch ondervertegenwoordigd zijn in zowel de selectiecommissies als de crews van ondersteunde films. Maar het grootste verwijt is dat het CNC zich niet liet zien tijdens de pandemie en ondanks wettelijke verplichtingen daartoe geen open call organiseerde voor nieuwe filmprojecten – waardoor de in zwaar water verkerende industrie volledig in de steek gelaten werd.
Ook het wettelijk kader voor de nationale filmfinanciering is al jaren een heet hangijzer. Na meerdere pogingen tot hervorming van de achterhaalde filmwet uit 2005, waartegen in 2016 en in 2017 zelfs werd geprotesteerd, lijkt er in 2024 een doorbraak te zijn bereikt met een verordening die veel van de grootste pijnpunten moet wegnemen. Een van de belangrijkste veranderingen is dat subsidies voor filmproductie niet langer hoeven te worden terugbetaald; onder de oude wet moesten producenten die een subsidie niet binnen tien jaar terugbetaalden alle rechten op die film overdragen aan het CNC. Die bepaling hing als een molensteen om de nek van filmproducenten, aangezien in de afgelopen twintig jaar slechts een handjevol films hun budget terugverdienden.
Een andere belangrijke verandering betreft de definitie van de criteria voor wat “moeilijke films” worden genoemd. Voorheen werd die parapluterm gebruikt voor alle niet-commerciële cinema, waaronder vrijwel alle Roemeense films die de internationale festivals halen. Waar de oude definitie zich bediende van vage en subjectieve termen als “narratieve vernieuwing” en “experimentele stijl”, hanteert de nieuwe wet exacte criteria, zoals het verwachte bereik, het genre, de hoogte van het budget en de staat van dienst van de maker. Het lijkt een kleinigheid, maar het zou een aardverschuiving kunnen betekenen voor producenten van onafhankelijke artistieke films en dan vooral voor beginnende makers, die in het oude systeem sterk benadeeld waren.

Een laatste positieve ontwikkeling is de oprichting van het Bureau voor Film- en Cultuurinvestering (OFIC), dat tot doel heeft de cash rebate-regelingen nieuw leven in te blazen en zo Roemenië aantrekkelijker te maken voor internationale (co)producties. Daar was de klad in gekomen, terwijl Roemenië rond de eeuwwisseling vele internationale producties wist te trekken, niet in de laatste plaats door de historische achtergronden van de regio Transsylvanië, geliefd onder makers van horror- en genrefilms. Recentelijk werden Nosferatu van Robert Eggers en de serie Wednesday van Tim Burton er gedraaid.
Hoe positief het ook klinkt, er zijn ook zorgen rond de nieuwe filmwet: in de verkeerde handen kan het een instrument van repressie worden, een vooruitzicht dat trauma’s rond de politieke onderdrukking en censuur van het nationaal-communistische regime oprakelt. Al in de late jaren 2010, onder het schaduwbewind van de nationalistische populist Liviu Dragnea, werd de naam van het Ministerie van Cultuur uitgebreid met “en Nationale Identiteit”. Tegelijkertijd werd een pot geld beschikbaar gemaakt voor historische films in het kader van de viering van Roemenië’s eeuwfeest, wat de angst voor politieke inmenging aanwakkerde: het omstreden programma werd door sommigen gezien als een nationalistische manoeuvre, een echo van hoe het regime van Ceaușescu historische films inzette als propaganda voor zijn revisionistische blik op de Roemeense geschiedenis.
In de nieuwe filmwet baart vooral Artikel 58 mensen zorgen. Daarin wordt gespecificeerd welke scenario’s geen aanspraak kunnen maken op publieke gelden, waaronder “projecten die aanmoedigen tot belediging van het land of de natie, de rechtsstaat of grondwettelijke principes”, een omschrijving die door politici van kwade wil aangewend kan worden om elke vorm van sociale en politieke kritiek – een belangrijk element van veel Roemeense artfilms – de kop in te drukken.
Tel daarbij nog op dat de Roemeense filmindustrie in feite functioneert als een oligarchie: de macht is in handen van slechts een handjevol mensen. De meesten zijn regisseurs die ook andere petten dragen: die van producent, distributeur, festivaldirecteur of een combinatie daarvan. Zo bestiert Tudor Giurgiu een klein imperium: hij regisseert films, geeft leiding aan productiemaatschappij Librafilm én distributeur Transilvania Film, is oprichter en directeur van het Transilvania International Film Festival (het grootste filmfestival van het land) én bestiert de Gopo Awards, het Roemeense equivalent van de Gouden Kalveren. (Vorig jaar barstte een kleine storm los toen Giurgiu’s eigen film Freedom het merendeel van de prijzen won, ten koste van Radu Jude’s Do Not Expect Too Much from the End of the World.) Maar men zwijgt over deze verticale integratie en scheve machtsverhoudingen, uit angst voor represailles. Omdat vrijwel iedereen in de industrie banden met deze figuren heeft, bestaat er nauwelijks een daadwerkelijk onafhankelijke cinema.

Het tij keren
In dit complexe landschap heeft één auteur zich aangediend als lichtend voorbeeld voor de hedendaagse Roemeense cinema: Radu Jude. Zijn opkomst kwam precies terwijl de invloed van de Roemeense Nieuwe Golf afnam. Die beweging piekte in 2016, toen Cristian Mungiu en Cristi Puiu – respectievelijk de godenzoon en godfather ervan – beiden werden geselecteerd voor de competitie van het filmfestival van Cannes (met Bacalaureat en Sieranevada); het was de enige keer ooit dat meerdere Roemeense regisseurs meedongen naar de Palme d’Or.
Jude’s provocatieve, formalistisch veelzijdige oeuvre raakt een snaar bij cinefielen over de hele wereld. Zijn speelse werk neemt afstand van het uitgebeende realisme van de Nieuwe Golf. Jude trekt zich weinig aan van de scheidslijnen tussen fictie en documentaire, bedient zich van genreconventies terwijl hij die ook meta-filmisch uitdaagt en maakt uitvoerig gebruik van archiefbeelden en found footage. Zijn ster rees geleidelijk maar onafwendbaar – een Zilveren Beer in Berlijn voor Aferim! (2015) werd gevolgd door een Kristallen Globe in Locarno voor I Do Not Care if We Go Down in History as Barbarians (2018) en vervolgens de Gouden Beer voor Bad Luck Banging or Loony Porn (2021), door velen beschouwd als de essentiële pandemie-film. Het epische Do Not Expect Too Much from the End of the World (2023), dat de exploitatie van het hyperkapitalisme op de korrel neemt, bestendigde zijn reputatie als een van de meest belangwekkende regisseurs van onze tijd.
De wereldwijde waardering voor Jude (niemand minder dan Martin Scorsese hees hem recent nog op het schild) is waarschijnlijk het belangrijkste wapenfeit van de Roemeense cinema sinds 2016. Ondanks aanhoudende kritiek in eigen land – vooral vanaf de rechterzijde van het politieke spectrum – en ondanks zijn recente breuk met vaste producent Ada Solomon (de meest prominente producent van het land, zowel nationaal als internationaal) lijkt zijn werktempo niet te stuiten. Afgelopen februari voegde hij in Berlijn een derde Beer aan zijn collectie toe met Kontinental ’25, en later dit jaar moet zijn langverwachte vampiersatire Dracula Park verschijnen.
Hoewel Jude de meeste aandacht krijgt, zwol sinds 2017 een nieuwe golf van Roemeense arthousefilms aan, waaronder een groot aantal debuten. Soldiers (2017) van Ivana Mladenovic creëerde een opening voor zowel vrouwelijke makers (de Nieuwe Golf was overwegend mannelijk, en uitzonderingen als Ana Lungu en Melissa de Raaf kregen weinig aandacht) als queer thematiek. Kort daarna speelde Adina Pintilie zich in de kijker met de Gouden Beer voor Touch Me Not (2018), een baanbrekend hybride werk rond thema’s als traumaverwerking, body positivity en queer intersubjectiviteit, ver voor die onderwerpen bredere aandacht kregen. Er waren meer vermeldenswaardige debutanten: Marius Olteanu (Monsters., 2019), Ruxandra Ghițescu (Otto the Barbarian, 2020), Alina Grigore (Blue Moon, 2021), Monica Stan (Immaculate, 2022), Eugen Jebeleanu (Poppy Field, 2022), Sarra Tsorakidis (Ink Wash, 2024).

Hoewel het enerverend is om een nieuwe generatie makers te zien opstaan, hebben veel van hen moeite om een tweede film van de grond te krijgen, aangezien de onevenredige impact van de pandemie op minder ervaren filmmakers nog altijd doorwerkt, zeker voor vrouwen, die nog altijd op allerlei glazen plafonds stuiten. Daarbij speelt wellicht mee dat de MeToo-beweging grotendeels voorbij lijkt te zijn gegaan aan de Roemeense filmindustrie, ondanks door de pers breed uitgemeten misbruikzaken en een aanhoudend koor van klachten over emotioneel, psychologisch en seksueel wangedrag in de filmindustrie tegenover vrouwen, queer mensen, Roma, studenten en filmwerkers met een kansarme achtergrond.
Maar er is hoop. Bijvoorbeeld in de onvermoeibare inzet van het feministische collectief F-Sides. De beweging werd in 2020 opgericht door Ioana Diaconu, Alexandra Lulache en Georgiana Vrăjitoru, in eerste instantie als een combinatie van een filmclub voor cinema van vrouwelijke makers en een denktank over gendergelijkheid in de Roemeense cinema. Het is uitgegroeid tot een platform dat een nationaal netwerk van filmclubs samenbrengt, ruimte biedt voor feministische schrijvers over film en kunst en zich inzet voor het afschaffen van misbruik en ongelijkheid in de filmindustrie.
Net als in de vroege jaren 2000, voordat de makers van de Nieuwe Golf elkaar vonden, voelen veel filmprofessionals zich ook nu weer geïsoleerd; ze worden tegen elkaar uitgespeeld. F-Sides geeft tegengas door verbindingen te creëren, een gemeenschap te vormen, en biedt zo perspectief voor de Roemeense filmindustrie.
Flavia Dima is een filmcriticus, programmeur, vertaler en wetenschapper uit Boekarest. Ze publiceert in onder meer Indiewire, MUBI Notebook, Sabzian, Reverse Shot en Filmmaker Magazine.
Vertaling: Joost Broeren-Huitenga