LAST DAYS

Pissen tegen de waterval

  • Datum 06-12-2010
  • Auteur
  • Gerelateerde Films LAST DAYS
  • Regie
    Gus Van Sant
    Te zien vanaf
    01-01-2005
    Land
    Verenigde Staten
  • Deel dit artikel

De laatste dagen van Nirvana-frontman Kurt Cobain inspireerden Gus Van Sant tot de meditatieve noodlotstragedie Last days. Een rock ‘n’ roll-nachtmerrie zonder rock ‘n’ roll.

Je weet dat Last days over Kurt Cobain zal gaan — min of meer in ieder geval. Maar het malle mannetje dat we in de openingsscène door het bos zien wandelen kan nooit een rockster zijn, kan zelfs geen parodie op een rockster zijn. Het figuurtje tussen die grote bomen, onverstaanbaar mompelend en met oenige slobberkleren op halfzeven om het strompelende lijf hangend moet wel een kabouter zijn. Een kabouter in kennelijke staat, dat wel. Het kereltje komt bij een riviertje, waar een watervalletje onophoudelijk klatert. De kabouter doet een plas en probeert harder te klateren dan de waterval. Kansloos, natuurlijk. Hoe harder de kabouter — laten we hem Blake noemen — tegen de waterval probeert in te pissen, hoe nietiger we hem zien worden.
Van meet af staat Last days in het teken van de tragiek. Drama bevat de quasi-biografische, semi-documentaire karakterschets daarentegen niet. Conflicten zijn er niet en ook geen karakters die zich dusdanig ontwikkelen dat andere karakters gedwongen worden om te handelen. Rondhangen: ja, voortdurend. Maar handelen, vergeet het maar. Zelfs de zelfmoord van Kabouter Blake is ontbloot van alle dramatiek. Al vroeg in de film zien we hem rondlopen met zo’n dubbelloops jachtgeweer dat Cobain, samen met een fikse dosis heroïne, noodlottig zou worden. Niet dat we Blake zien schieten, of de fatale shot zien zetten. Het zou ook niets toevoegen. Voordat de Laatste Dagen beginnen is zijn besluit al lang en breed genomen. Alles wat we de zichtbaar gedesillusioneerde rockster zien doen — cornflakes met melk assembleren, macaroni koken, een jurk aantrekken, doelloos drummen — is slechts uitstel van executie. Net als in de voorgaande films van Gus Van Sant, Gerry en Elephant, staat de slechte afloop bij voorbaat vast. Zoals Amerikaanse advocaten van het ondersoort ‘ambulance chaser’ direct na het ongeluk aan het bed van verkeersslachtoffers opduiken, staat Van Sant als ’tragedy tracer’ klaar met zijn camera om de zich voltrekkende tragedie te registreren in al zijn onafwendbaarheid. De twee Gerry’s (Matt Damon en Casey Affleck) beginnen zo onnozel en onvoorbereid aan hun wandeling door de woestijn dat ontberingen en uiteindelijk zelfs moord en doodslag onmogelijk uit kunnen blijven. En in Elephant lijkt het verdomd weinig meer uit te maken dat de aanrichters van een bloedbad op een highschool naar een documentaire over Adolf Hitler kijken: de moordwapens zijn al lang en breed besteld via het internet, en thuis bezorgd door een vriendelijke postbode.

Blote kont
Elephant handelde over de beruchte moorden op Columbine High, maar toch ook weer niet. Terwijl Michael Moore in Bowling for Columbine die ene specifieke tragedie probeerde te verklaren binnen zijn populistisch-activistische wereldbeeld, zette Gus Van Sant alleen een aantal mogelijke verklaringen voor geweld onder Amerikaanse tieners naast elkaar, om eventuele conclusies aan de kijker over te laten. Nog minimaler is de opzet van Last days. Verklaringen voor Blakes zelfmoord worden niet eens gesuggereerd. Deze man is klaar met zijn leven, en zelfs meer dan klaar met alle randfiguren die iets van hem moeten, in zijn omgeving rondhangen, zijn ruimte inperken. Verschillende keren zien we hem het huis uitsluipen om bezoekers te ontlopen — zogenaamde vrienden, een duo Jehova’s Getuigen, het maakt niets uit.
Of het Kurt Cobain zo vergaan is, wie zal het zeggen. Last days gaat over hem, maar toch ook weer niet. Door de film op te dragen aan Cobain, en zelfs in de aftiteling te vermelden dat zijn dood de inspiratie leverde, eet Van Sant handig van twee walletjes. Hij kan naar believen inspelen op het beeld dat bestaat van rockicoon Cobain, zonder in biopic-modus allerlei bekende feitjes uit diens leven te moeten afwerken. Ook de welig tierende complottheorieën over Cobains dood, zoals uiteengezet in Nick Broomfields sensatiebeluste documentaire Kurt & Courtney, kunnen zo buiten beschouwing blijven. Anders dan Broomfield had Van Sant geen trek in juridisch gesteggel met Cobains weduwe Courtney Love, die in het verleden regelmatig naar de rechter holde als ze meende dat Kurts nalatenschap (en haar financiële belang daarin) bedreigd werd. De keerzijde daarvan is dat Kurts alter ego Blake het in Last days moet stellen zonder een Courtney-achtige metgezel. Dat is vooral jammer voor bijrolspeelster Asia Argento, die in haar zelf geregisseerde junkiedrama The heart is deceitful above all things juist zo’n overtuigende variant op La Love in huis bleek te hebben. Nu loopt Dario’s dochter maar een beetje doelloos rond in haar blote kont.
Andere cultfiguren maken zich nuttiger. Sonic Youth-bassiste Kim Gordon, een vrouw die zelf hoog scoort op de ‘street credibility index’, draaft op als Blake’s manager en houdt hem in een stevige monoloog voor dat hij zich gedraagt als een wandelend rock-cliché. Of hij zich onlangs nog wel eens bekommerd heeft over zijn dochtertje, wil ze weten. Blake, die net als voorbeeld Kurt vader blijkt te zijn, staat met zijn mond vol tanden. Nou zegt dat niet heel veel, want ook als enfant terrible Harmony Korine (Gummo, julien donkey-boy) een slap maar aanstekelijk ouwehoerverhaal komt afsteken over Dungeons & dragons en Grateful Dead-voorman Jerry Garcia, maakt Blake zich uit de voeten, omdat hij geen idee lijkt te hebben wat hij dáár nou weer op moet zeggen.

Snotglad
‘Mensen die drugs romantiseren zijn klootzakken die terecht zullen komen in de hel, als die bestaat.’ Die uitspraak van Kurt Cobain ging niet voorbij aan Gus Van Sant. De constant gedrogeerde toestand waarin Blake verkeert, is niet stoer, maar eerder triest en zielig. Last days contrasteert daarmee fel met Todd Haynes’ Velvet goldmine, waarin de half op Cobain geïnspireerde rocker Curt Wild (Ewan McGregor) er clichématig psychedelisch op los tript. Ook in It’s all gone Pete Tong nemen de makers een dubbelhartige positie in tegenover drugsgebruik. Ze bewijzen lippendiensten aan de pogingen van de (fictieve) clubdeejay Frankie Wilde om van zijn cokeverslaving af te komen, maar ondertussen brengen ze diens gedrogeerde excessen maar wat lollig in beeld, en flirten ze volop met de ‘geestverruimende’ effecten van partydrugs.
De verslaving van Blake leidt daarentegen alleen maar tot pijn, vervreemding en eenzaamheid (om nog maar te zwijgen over zijn slechte eetgewoontes). Een paar keer horen we hem muziek maken, maar de middelmatige composities — geschreven overigens door hoofdrolspeler Michael Pitt — ondersteunen niet bepaald de theorie dat drugconsumptie de artistieke inspiratie zou stimuleren. Misschien nam Blake in het begin wel drugs om een leegte in zijn bestaan te bestrijden. Misschien leed hij zelfs aan depressies en maagpijnen, kwalen die Cobains fans graag mogen aanvoeren om zijn verslaving te verklaren. De leegte is er in ieder geval niet kleiner op geworden. De tragiek ook niet. Cobain was een zelfverklaard fan van de MTV-serie ‘Beavis en Butthead’ — hetgeen Blake’s onsamenhangende gemompel in een ander kader zou kunnen plaatsen — en in een interview noemde hij Paris, Texas ooit zijn favoriete film. De laatste keer dat we hem televisie zien kijken — gehuld in een jurk en legerkistjes — scheept Van Sant Cobains alter ego echter op met een van de meest ellendige videoclipjes aller tijden: ‘On bended knee’ van het snotgladde r&b-groepje Boyz II Men. In Michael Winterbottoms 24 Hour party people mocht Ian Curtis vlak voor zijn gortdroog in beeld gebrachte verhangingsdood tenminste nog kijken naar Werner Herzogs intrigerende roadmovie Stroszeck, maar Blake’s visuele galgenmaal bestaat uit nondescript on-beeld, gezet op pure antimuziek. Geen wonder dat de muzikant zijn dood toch nog maar even uitstelt. Onderwijl zien we hoe de vage figuren met wie hij zijn huis deelt apestoned worden, (homo)seks bedrijven, en zonder noemenswaardige tekstvastheid meezingen op de onverbiddelijke klassieker ‘Venus in furs’ van The Velvet Underground. Je zou het een rock ‘n’ roll-nachtmerrie kunnen noemen.

Teen spirit
Gerry, de eerste productie waarin Gus Van Sant zijn recente, door Béla Tarr geïnspireerde stijl van extra lang aangehouden shots en tot in het banale uitgesponnen alledaagse handelingen introduceerde, speelde zich af in een op zichzelf staande werkelijkheid, die hooguit verstoord werd door de Hollywoodstatus van hoofdrolspelers Matt Damon en Casey Affleck. Bij Elephant was enige voorkennis van het drama op Columbine High meegenomen, maar ook publiek dat van niets wist kon het noodlotsdrama volgen. Het is echter de vraag of niet-ingewijden iets kunnen met Van Sants portret van de in de wachtkamer van de dood ronddrentelende Blake. Zonder kennis van Kurt Cobains biografie, en zonder diens muziek in je oren, moet het toch lastig zijn om begrip op te brengen voor Blake’s existentiële angst. Ook voor de ‘kenner’ is Last days niet helemaal zonder problemen. Zijn gezicht verschuilend achter een rommelige blonde haardos en een grungy baardje heeft Michael Pitt zich een groot arsenaal aan Cobaineske maniertjes eigen gemaakt. Maar om te overtuigen als rockster-aan-het-eind-van-zijn-Latijn ruikt de acteur met de sensuele pruillippen en de rozige wangetjes toch net iets te weinig naar Teen Spirit.
Mooie Jongen Pitt werd eerder gecast door John Cameron Mitchell (Hedwig and the angry inch), Larry Clark (Bully) en Bernardo Bertolucci (The dreamers) — stuk voor stuk filmmakers die wel eens iets té gefascineerd lijken door het erotiserende uiterlijk van hun jonge acteurs. Ook Van Sant, die in het verleden begeerlijke mannen als River Phoenix, Keanu Reeves en Matt Dillon voor zijn camera zette, had daar wel eens handje van. Nu durft hij het echter aan om Pitt te ontdoen van alle frisheid en sex appeal, door hem ranzig en verlopen in beeld te brengen, zonder een zweem van ‘heroin chic’. Als doorleefde rocker is Pitt daarmee nog niet per se geloofwaardig, maar als een jonge, hevig met zijn identiteit worstelende beroemdheid wel. De wereld heeft Blake ooit aangepraat dat hij een genie is. Misschien heeft hij daar zelf ook in geloofd, maar nu is hij niet meer dan een kabouter die eeuwig gedoemd is zijn piswedstrijd te verliezen van de waterval. Deze man is de redding voorbij. De hel kent hij al: daar valt iedereen hem lastig omdat hij beroemd is, terwijl de soundtrack wordt verzorgd door Boyz II Men. Daarbij vergeleken moet de dood wel verlossing bieden. Of op zijn minst rust. Als Blakes lijk wordt gevonden vergeet Van Sant gelukkig even dat hij alleen maar de objectieve toeschouwer met de camera hoeft te zijn. In een doodsimpele, maar beeldschone opname zien we hoe Blake’s naakte lichaam zijn levenloze lichaam verlaat om in alle kalmte de trap naar de hemel te bestijgen. Led Zeppelin bezong in 1971 al het nirwana waar die Stairway to heaven naar zou leiden: ‘And if you listen very hard / The tune will come to you at last / When all are one and one is all / To be a rock and not to roll.’

Fritz de Jong