Julien Donkey-Boy

Piepkleine hemellichamen

Ewan Bremner in julien donkey-boy: systematische waanzin

Dat julien donkey-boy de eerste Amerikaanse Dogma-film is, is een jaar na de première op het Filmfestival Venetië minder belangrijk dan de intens-lyrische manier waarop de film de waanzin in de wereld bezweert. De Filmkrant sprak met regisseur Harmony Korine tijdens de filmfestivals van Venetië en Rotterdam: “Ik ben waarschijnlijk de enige Amerikaanse filmmaker die echt om film geeft.”

Harmony Korine is een opstandig wonderkind. In de korte tijd die hij nu meeloopt in de filmwereld, ontwikkelde hij zich tot troetelbeer van de cinefiele intelligentsia. Volgens een voorbeeldig patroon van growing up in public was hij nu eens tegendraads, dan weer poeslief, afgewisseld met puberale oprispingen en een grote fijngevoeligheid voor film. Hij gedraagt zich als een oude man in een kinderlichaam. Weggedoken in de kraag van zijn houtje-touwtje-jas of leep loerend van onder een hip vissershoedje, al naar gelang de weersomstandigheden. Zijn films spreken een nauwelijks eenduidiger taal: ze neuriën, krijsen, wiegen, beuken. Maar zijn genie is onmiskenbaar.

Vijf jaar geleden was hij er opeens, als de scenarioschrijver van Kids (1995), wat hij voor fotograaf Larry Clark neerpende. De film over het promiscue gedrag van beginnende tieners in New York werd schokkend bevonden door z’n ontnuchterende nihilisme en z’n vermeende amoralisme. Het geheel kreeg vooral iets groezeligs door de combinatie van de piepjonge, toen negentienjarige Korine, die zelf als skateboarder met baggy broek en losse veters het wereldje van Kids van nabij had leren kennen, en de gevestigde, middelbare Clark, altijd al een liefhebber van jong (lees: jongensachtig) schoon aan de zelfkant en die nu opeens ook met het elastiek van z’n boxershort boven z’n broekband uit ging lopen.

Toch moet niet vergeten worden dat Kids een soms bijna visionair beeld gaf van een ontredderde generatie kinderen, wier ouders door geldgebrek of juist door een overschot aan consumptiemogelijkheden, de opvoeding van hun kroost voortijdig hadden opgegeven.

Jerry Springer
Ook Gummo (1997), Korine’s speelfilmdebuut, was controversieel. Het portret van het door inteelt en degeneratie getekende plaatsje Xenia, Ohio viel niet bij iedereen in goede aarde. Vooral het feit dat het merendeel van de personages in de fragmentarische film werd vertolkt door een parade van mensen met een geestelijke of lichamelijke afwijking, leverde Korine de bijnaam ‘Jerry Springer voor intellectuelen’ op.

Mij beviel de film wel. Juist door het feit dat hij zo rijk aan associaties was en daardoor nog iets te raden overliet. Gummo was godzijdank geen sociaal-realistisch portret van een achtergebleven gehucht, maar een fantasierijk onderzoek hoe al die uitgekotste en gestoorde hoofdpersonen in die karakteristieke white trash-gemeenschap hun evenwicht wisten te bewaren. Dat je daar de volle negentig minuten van de film geïntrigeerd door kon blijven, was niet alleen het gevolg van een veredelde vorm van apies kijken, maar kwam ook omdat Korine met een doordachte constructie, droogkomische dialogen en observaties, een inventief gebruik van diverse soorten film- en fotomateriaal, allerlei stijlfiguren hanteerde die uitstegen boven het momentane en vreemde.

Er volgden een roman, A Crack-Up at the Race Riots (1998), waarmee Korine zich als een exponent van een soort neo-modernistische literatuurstroming etaleerde, en een voorlopig onafgemaakt filmproject, Fight Harm, waarin de regisseur voorbijgangers op straat uitdaagde om hem in elkaar te slaan. Zijn knipperlichtrelatie met muze Chloë Sevigny (als actrice behalve in Korine’s films onder meer ook te zien in Boys Don’t Cry en binnenkort American Psycho), leverde het stel de koosnaampjes ‘de nieuwe John Cassavetes en Gena Rowlands’ op. En zoals het een hedendaagse held betaamt heeft Korine ook de nodige fansites op het internet, waar zorgvuldig wordt bijgehouden wat hij nu weer heeft gezegd. Een ondankbaar werkje voor al die amateurbiografen, want zoals al opgemerkt heeft Korine er lol in om nu eens dit en dan weer dat te beweren.

Kuisheidsregels
Ook ter gelegenheid van de première van Julien Donkey-Boy, vorig jaar op het Filmfestival van Venetië, was hij weer goed op dreef. Het was de eerste Amerikaanse Dogma-film, iets wat kort na de Europese premières van Lars von Triers The Idiots en Thomas Vinterbergs Festen, nog wel voor opschudding zorgde. Vooral omdat Julien Donkey-Boy ogenschijnlijk alle kuisheidsregels van natuurlijk licht, geen rekwisieten dan die op de set aanwezig zijn, geen special effects, geen manipulatie in de montage, geen toegevoegde muziek met voeten scheen te treden.

Julien Donkey-Boy is een intens portret van een schizofrene jongen (gespeeld door Trainspotting’s Ewen Bremner), die met zijn tirannieke vader (filmmaker Werner Herzog), zijn zoetmoederlijke en hoogzwangere zuster (Sevigny), worstelende broer (Evan Neumann) en rebbelende grootmoeder (Korine’s grootmoeder Joyce, in wiens huis de film ook werd opgenomen) in de New-Yorkse wijk Brooklyn leeft.

Hoe kwam Korine met Dogma in aanraking? “Nadat ik Gummo had gemaakt, ben ik verder gaan denken over andere manieren om verhalen te vertellen, in plaats van de door de Hollywood-scenario-formule gedicteerde standaard-lineaire manier van filmen. Ik kwam toen op het idee om een film te maken met twee verborgen camera’s. Al gauw werden dat er in mijn hoofd twintig en zelfs honderd, tot de uiteindelijke dertig waarmee Julien Donkey-Boy is gedraaid.”

“In die tijd kwam ik in contact met Lars von Trier, die Gummo had gezien en in mij een geestverwant herkende. Hij vroeg me of ik de aanjager van de Amerikaanse Dogma-beweging wilde zijn. Nadat ik The Idiots en Festen had bekeken en ontdekte wat er allemaal met de digitale videocamera mogelijk was, besloot ik dat ik dat wel wilde proberen. Maar ik wilde er wel iets aan toevoegen. Niet zomaar een Amerikaanse Dogma-film maken. Dus ik ben met de dv-camera gaan experimenteren, met freeze frames, slowmotion, montage in de camera, ‘superimposed’ beelden die je eerder hebt opgeslagen in het geheugen van de camera. Die verschillende soorten beelden passen heel goed bij de niet-logische, niet-lineaire ervaringswereld van Julien. We hebben veel geïmproviseerd en alles wat je in de film ziet is tijdens het draaien tot stand gekomen: de muziek die je hoort draaiden we op de set, en ook de voice-overs zijn tijdens de opnamen ingesproken.”

“Iedereen die om film geeft, moet wel door Dogma worden uitgedaagd. Dogma is een soort reddingsactie voor de filmkunst. Je doet uiteindelijk niet veel meer dan het productieproces uitkleden tot in z’n naakte essentie. Dogma heeft niets met geld te maken, maar alles met liefde voor film. Waarschijnlijk ben ik tot nu toe de enige Dogma-maker in Amerika gebleven, omdat ik de enige Amerikaanse filmmaker ben die echt om film geeft. Ik haat het als mensen mij een onafhankelijke filmmaker noemen. Of een lowbudget filmmaker. Dat stigmatiseert. Net alsof het je niets zou kunnen schelen wat je doet. Wie maakt er nou films voor zichzelf in de kelder? Ik maak films voor ménsen. Zo persoonlijk mogelijke films, maar wel voor zo veel mogelijk mensen. Als je een film kunt maken volgens de Dogma-regels, dan kun je dat ook met de hele Hollywood-poespas er omheen. Andersom geldt dat niet. Films zijn goed of niet, of ze nu voor één dollar of honderdmiljoen dollar zijn gemaakt. Dure films líjken alleen maar beter, omdat ze er beter uitzien.”

Ook Werner Herzog (Nosferatu, Fitzcarraldo, Mein liebster Feind) belde Korine op nadat hij Gummo had gezien. Korine: “Herzog is een van mijn helden, net als Fassbinder. Hij complimenteerde me met Gummo en zei: ‘Als het je aangrijpt, dan weet je dat het goed is. Jij kan dat. Je bent de laatste infanterist in het leger.’ Hij vroeg me aan hem te denken als ik ooit een rol voor een krankzinnig raar personage had. Dus toen ik hem vertelde dat ik er juist één aan het schrijven was, kwam onze samenwerking in een stroomversnelling.”

Planeten
Iedereen danst en schaatst en draait om elkaar heen in Julien Donkey-Boy. Als piepkleine hemellichamen, die zowel hun eigen ster als hun eigen planeet zijn, cirkelen ze ook nog om zichzelf. Julien duizelt, en de wereld duizelt om hem heen, maar voor iemand die gek is, zit er om met Shakespeare te spreken behoorlijk veel systeem in zijn waanzin. Zijn moeder-zuster-vrouw Pearl (Sevigny) draait pirouettes; het blinde meisje van het instituut waar hij werkt krast rondjes in het ijs; zijn vader danst de dronken blue grass-dans met de fantomen uit zijn verleden; zijn broer dribbelt de huppelpasjes van een worstelaar die maar niet durft aan te vallen. Maar wie zou hij ook? Is er wel iemand of iets om te bevechten behalve de plastic afvalcontainer?

Behalve wreedheid en hypnotiserende lyriek zit er ook veel humor in de film. En veel mensen met gebreken, ook nu weer: Julien werkt op een blindeninstituut, de beste vriend van zijn vader heeft geen armen, en Korine heeft zowaar een kermisact in de vorm van een sigarettenetende man opgeduikeld. “Zodra Tom Hanks of Dustin Hofmann beginnen te stamelen en stotteren staan de Oscars al klaar, maar mensen gewoon laten zien voor wie ze zijn, en dan laten zien dat ze ook nog een rol kunnen spelen, heet opeens exploitatie. Ik heb juist heel erg veel respect voor mensen die anders zijn en ik wil graag laten zien hoe zij overleven. Daar komt geen greintje effectbejag bij kijken. Ik heb een hekel aan camp of ironie. Ik begrijp er niets van.”

Volgens Korine komt de associatieve manier waarop de film betekenis krijgt, voort uit zijn instinctieve manier van werken. “Die chaos, die tevens zijn eigen logica heeft, weerspiegelt heel erg mijn eigen kijk op de wereld. Julien Donkey-Boy laat precies zien hoe ik de wereld zie: in dromen, associaties, invallen, dingen die ik waardevol vind en dingen die ik verafschuw. Tegelijkertijd is het maken van een film ook een manier om die overweldigende wereld te ordenen en er mijn eigen wereld van te maken. Er is niet zoiets als de waarheid in de cinema. Je kunt er alleen maar naar zoeken.”