Take Out

Gloeiendheet sissende wokpannen

Take Out

De door Criterion op blu-ray uitgebrachte tweede speelfilm van Sean Baker toont hoe de inmiddels gevierde regisseur zijn vorm vond.

In een samenleving zijn er mensen die je constant ziet zonder ze echt te zien. Pakketbezorgers, schoonmakers, maaltijdbezorgers. Zo’n onzichtbare is ook Ming Ding (Charles Jang), die samen met nog een stuk of acht illegale immigranten ligt te slapen in een krap New Yorks appartement als hij plots door twee clandestiene schuldeisers van zijn matras wordt gesleurd. Ze geven hem een tik met een hamer en een dag tijd om 800 dollar op te hoesten.

Maar Take Out (2004) is geen race-tegen-de-klok-­achtige thriller. Na die nerveuze opening valt de film in een ritme dat gedicteerd wordt door de bestellingen die binnenrollen bij het Chinese restaurant waar Ming werkt als bezorger. Keer op keer rijdt hij met zijn fiets door de steeds harder stromende regen, een plastic tasje aan zijn stuur, aanbellend bij mensen die hem als hij geluk heeft een paar dollar fooi toestoppen en als hij pech heeft beschimpen om zijn beroerde Engels of uitfoeteren wegens een fout uitgevoerde bestelling.

Take Out was de tweede speelfilm van Sean Baker, maar in veel opzichten is het een startpunt. Baker vond zijn vorm met deze film, geregisseerd samen met Shih-Ching Tsou, die hij ontmoette bij een montageworkshop en met wie hij een tijdje samenwoonde boven een Chinees restaurant. Met films als Tangerine (2015), The Florida Project (2017) en Red Rocket (2021) – Tsou was van elk van die films producent – groeide Baker uit tot chroniqueur van de onderkant van de Amerikaanse samenleving. Films waarin hij vaak met niet-professionele acteurs werkt en zijn personages plaatst in een reële omgeving die hij niet volledig controleert. Zo was het restaurant in Take Out echt open tijdens het draaien.

Het geeft de films iets hyperrealistisch (al breekt Baker in zijn recentere werk op momenten ook weer uit dat realisme), wat in Take Out versterkt wordt door de goedkope DV-camera waarmee alles gefilmd is. In vertelstructuur is de film nog wat harkerig – aan het eind zijn een paar kunstgrepen nodig om de plot rond te krijgen. Al voelt dat ook vooral zo omdat alles ervoor, vooral de scènes in het restaurant waar de wokpannen gloeiendheet sissen en de medewerkers in het Mandarijn over van alles en niets praten, zo overtuigend ongekunsteld is.