Nummer achttien, the breath of life
Een wonderbaarlijke revalidatie
Laconieke humor, tragiek en bijzondere muzikale intermezzo’s maken van deze eerste speelfilm van videokunstenaar Guido van der Werve een creatieve poging het leven te doorgronden.
Het rond een dramatisch sleutelmoment gecomponeerde Nummer achttien, the breath of life begint intrigerend onderkoeld. Video- en performancekunstenaar Guido van der Werve, de hoofdpersoon van dit zelfonderzoek, zit tegenover een interviewer en wacht. “Vertel me drie dingen die belangrijk voor je zijn”, is haar vraag. “Vega”, is het eerste antwoord. Lange stilte. “Mensen raken met mijn kunst.” Nog langere stilte, en nog steeds schijnbaar onbewogen. “Kwalificeren voor Kona.” De kunstenaar is namelijk ook een geducht ultramarathonloper.
Wie nu denkt dat dit een afstandelijke oefening gaat worden, krijgt snel een corrigerende tik, in de vorm van een bloedplas op een Berlijnse straat na het ongeluk dat Van der Werve in 2016 bijna het leven kostte. Contrasterend afgerond met een akkoord dat je diep raakt. Staand in een feestwinkel bezingt een muziektrio Guido’s lot met een lied dat zo uit een klassieke tragedie had kunnen komen.
“Verwonderlijk en ontroerend”, noemt iemand Van der Werve’s eerste tentoonstelling in de film, en dat geldt zeker ook voor zijn eerste speelfilm. Als kunstenaar maakte hij naam met video’s en performancekunst (zie hem lopend voor een ijsbreker in Nummer acht, 2002), maar hij componeert ook muziek, schaakt op hoog niveau en doet triatlons. Voor zijn korte film Nummer veertien (2012) kreeg hij in 2013 een Gouden Kalf.
Dat zichzelf omhoog stoten als een soort homo universalis lijkt op overcompensatie voor het minderwaardige zelfbeeld uit Van der Werve’s jeugd. Iedereen maakte de stotterende Guido wijs dat hij geen normaal kind was. Een ‘ode aan de buitenbeentjes’ noemt hij Nummer achttien. In een soort gefictionaliseerde documentaire – Van der Werve noemt het ‘autofictie’ – speelt de kunstenaar zichzelf in een terugblik op de tijd in het ziekenhuis (hij lag een maand in coma) en de moeizame maar wonderbaarlijke revalidatie. Daarmee verweven zijn treffende scènes met twee jonge acteurs als de jeugdige Guido, die een lastige verhouding heeft met zijn ouders, leerkrachten en leeftijdgenoten.
Wat de film speciaal maakt is de kracht van verbeelding, in de vorm van onverwachte elementen. Zoals een roodharig meisje als Guido’s alter ego dat, zo stelt hij zich voor, misschien meer in de smaak was gevallen bij zijn ouders. En vooral: de schilderijen van zijn overleden vader en dingen die hij hem nog had willen zeggen.
Extra verrassing zijn een koor en orkest, die af en toe een scène binnenstappen. Tussentitels maken duidelijk dat de film zelf als een klassiek muziekstuk is opgebouwd. Een mooi idee. Want al kunnen sommige invallen een tikje ongrijpbaar aanvoelen, daar staat in dit inventieve mozaïek veel tegenover dat herkenbaar is en je gevoel raakt. Een poëtische compositie die net zo onverwacht is als het leven kan zijn.