C’est déjà l’été

Draaien in cirkels

Martijn Maria Smits streek voor C’est déjà l’été neer in de Waalse stad Seraing, maar de film is vooral een demonstratie van zijn adoratie voor andere regisseurs geworden.
David Verbeek maakte Shanghai Trance en R U There in Azië, Urszula Antoniak vloog voor het prijswinnende Nothing Personal naar het Ierse Galway. En nu is er Martijn Maria Smits, die in het voetspoor van de gebroeders Dardenne per se een film in de Waalse industriestad Seraing wilde opnemen. Wat is dat toch, met beginnende Nederlandse filmmakers? Vinden ze in eigen land, ondanks alle politieke stennis van de afgelopen jaren, onvoldoende interessante, prikkelende onderwerpen?

Het lijkt me stug. Ze willen eerder bewijzen dat ze kosmopolitische wereldburgers zijn, die een begrijpende en invoelende film kunnen maken in elke cultuur. Het cinematografisch idioom inbegrepen. Smits en Verbeek hebben, als meestervervalsers van schilderijen, met een pincet in de hand jaren zitten puzzelen op het werk van hun grote voorbeelden. In de openingsscène van C’est déjà l’été bijvoorbeeld rookt een jongen een sigaretje, leunend tegen een grijze, grauwe muur, waarna de camera hem op de rug volgt terwijl hij met zijn fiets door een kaal, vervuild bos slentert.

Het is duidelijk: we zijn geland in het benauwende universum van de Dardenne-films La promesse, Rosetta en L’enfant. Maar het wordt net zo duidelijk waarom C’est déjà l’été geen Dardenne-meesterwerk is, en zelfs geen geslaagde namaak-Dardenne.

Escapisme
Smits en zijn coscenarist Bastiaan Kroeger, beiden afgestudeerd aan de Filmacademie, laten hun drie verhaal- of beter karakterlijntjes het grootste deel van de tijd nonchalant langs elkaar heen dralen. Een drinkende vader die voor zijn kinderen verbergt dat hij geen baan heeft, een dochter die veel te veel met zichzelf bezig is om een goede moeder te kunnen zijn, een zoon die niet naar school wil en van kwajongensspelletjes afdwaalt naar het criminele pad. Ook al leiden de gezinsleden een bestaan gescheiden van elkaar, ze zijn verbonden in hun escapisme, in hun zoektocht naar de uitweg uit een realiteit die ze niet onder ogen willen zien.

Dat werkt zolang Smits en Kroeger het houden bij de cirkeltjes waarin hun levenspaden ronddraaien. Maar dan moet dit verhaal zonder noemenswaardige ontwikkeling blijkbaar toch een heftige climax krijgen. Een typisch staaltje Filmacademie-denken, dat een breuk vormt met de rest van de film en zo de geloofwaardigheid ondermijnt.

En Smits maakt het je toch al moeilijk om zijn film als schildering van de menselijke wanhoop en als sociaal-realistische schets van deprimerend Wallonië helemaal serieus te nemen. Er spreekt eigenlijk meer liefde en obsessie uit voor de kunst van cinema dan voor de lotgevallen van de personages. Smits heeft, als een consciëntieuze filmstudent, al zijn filmische associaties in een eigen film willen stoppen, waardoor C’est déjà l’été vooral een demonstratie is van zijn adoratie voor andere regisseurs.

Dat mag typisch heten voor de copy & paste-generatie. Maar al heeft Smits zonder meer talent, en kijkt hij met een scherp oog naar de Dardennes, Lynne Ramsay en Gus Van Sant, voor een echt geslaagde film is meer oorspronkelijkheid nodig.