Bumperkleef

Burenruzie met 160 km per uur

Bumperkleef

Hoe verbeeld je de Nederlandse identiteit? Met een Henk en Ingrid achter het stuur komt regisseur Lodewijk Crijns een heel eind. Zijn Bumperkleef geeft Nederland een horrorvijand op maat.

Denkend aan Holland zie ik brede snelwegen door oneindig laagland gaan… Als Bumperkleef begon met een motto, had het vrij naar Marsman deze dichtregel kunnen zijn. De regel die synoniem is geworden met het romantische gevoel dat Nederland bij velen oproept. Maar hoe breng je de Nederlandse identiteit eigenlijk in beeld? Je kan nog zo veel stroopwafels, Sinterklazen of een wapperende driekleur in beeld brengen, dat maakt je film – anders dan wat er in beeld is – nog niet typisch Nederlands.

Zit het dan in de nuchterheid waarmee dingen in beeld worden gebracht? Wellicht, maar dat verklaart nog niet waar de herkenbaarheid van de nieuwe film van Lodewijk Crijns (Alleen maar nette mensen, 2012; Kankerlijers, 2014) in zit. Zijn film is juist een over the top thriller annex roadmovie annex horror annex komedie over een bedrieglijk simpel gegeven: terreur gedreven door verkeersfrustratie, door huis-, tuin- en keukenalledaagsheid. Ontzettend serieus genomen kneuterigheid.

Met Bumperkleef vraagt Crijns zich af hoe het zou zijn als frustratie uitmondt in horror, zich afspelend tegen een relativerend – doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg – kabbelend landschap. Noem het de duistere meerwaarde van de Nederlandse identiteit.

Wit busje
Voorin de auto zitten Hans en Diana, die alles voor elkaar hebben. Goed verzorgd, een mooi huis, goede auto en twee mooie dochters achterin. Over hun werk krijgen we niks te weten, maar hun voorkomen is bovenmodaal. Hij zou arts kunnen zijn, zij vertegenwoordiger, of omgekeerd. We volgen ze op een vrije dag, op weg naar Hans’ ouderlijk huis in Twente. Zijn vader is jarig, en zoals moeder aan de telefoon zegt: “Het is misschien wel zijn laatste”.

Tijd dringt. Twente moet op tijd bereikt worden, maar er is dreiging. Niet van buitenaf, maar van binnenuit. Vanuit onze eigen snelwegen, de spreekwoordelijke aderen door ons land. Er is hier zoals in veel andere horrorfilms geen vreemdsoortig wezen dat de dreiging vormt. Nee, de dreiging komt van een wit busje dat het gezin letterlijk op de hielen zit. In dat witte busje rijdt een bumperklever. Op zich geen probleem. Sterker nog, het lijkt in eerste instantie een burenruzie à la Rijdende Rechter, maar dan met 160 km per uur. Maar door de proloog ligt er al een bom onder dit familie-uitje. Burenruzie of niet, de duivel zit hier in iemand die de buurman had kunnen zijn, die vanachter de coniferen naar ons glimlacht.

Knipoog
Terwijl dat gegeven op de spits gedreven wordt, krijgt het met een uitgestreken gezicht vertelde Bumperkleef meer en meer de toon van een satire. Satire als sociaal commentaar. De geheel blanke cast onderstreept daarbij that something is rotten in the state of Holland. Het gevaar komt van de bumper­klevende, ons dicht op de huid zittende, buurman. En terwijl Crijns ons daarmee confronteert, knipoogt hij met zijn filmcitaten juist naar buiten, naar de beeldtaal van Hollywood die we zo goed begrijpen.

De auto als moordmachine? Is dat geen knipoog naar Steven Spielbergs speelfilmdebuut Duel (1971)? Een man bij wie alle opgekropte woede het kook-punt bereikt, met buitenproportionele uitbarstingen tot gevolg: gevalletje Michael Douglas in Falling Down (Joel Schumacher, 1993). En heeft diezelfde man die overal opnieuw ongeschonden weet op te duiken niet verdacht veel weg van Javier Bardems Church uit No Country for Old Men (Ethan & Joel Coen, 2007)?

De vrijheid en kundigheid waarmee Crijns dit materiaal de polder in trekt is tekenend. In Bumperkleef zit het anarchisme van zijn eerste films (afstudeerfilm Lap rouge, 1997; Jezus is een Palestijn, 1999), gegoten in de mal van de publieksfilms die hij zich de afgelopen jaren eigen heeft gemaakt. Met hulp van de nauwelijks bekende theateracteur Willem de Wolf creëert hij hier bovendien de Freddy Kruger, Leatherface of Michael Myers die Nederland verdient: een op het eerste oog onopvallende, burgerlijke man met een iets te duidelijke dictie. Terwijl wij in het verkeer maar wat schreeuwen, wil hij gewoon dat je je excuses aanbiedt. Je reed namelijk iets te dicht op hem. De vijand is een moraalridder die over lijken gaat. Zijn naam? Ed.