Apollo 10½: A Space Age Childhood

Kindervoet op de maan

Apollo 10½: A Space Age Childhood

Richard Linklaters nieuwste voert ons terug naar een zorgeloze jeugd in het Texas van de jaren zestig, waar een jongen droomt dat hij naar de maan gaat.

Zoals Hitchcocks films geobsedeerd zijn door obsessies en de films van Orson Welles door macht, zo is Richard Linklaters cinema voor altijd verliefd op jong zijn. Of meer precies: op zorgeloos opgroeien. Van Boyhood tot de stoners in Dazed and Confused, van de verliefdheid in Before Sunrise tot Jack Blacks weigering om op te groeien in School of Rock: bij Linklater is jong zijn onvervreemdbaar mooi en warm. Ik vermoed dat veel mensen Linklater dankbaar zijn voor de herinneringen die Boyhood hen gaf en voor de heerlijke gesprekken tussen Julie Delphy en Ethan Hawke in de drie Before-films.

Apollo 10½: A Space Age Childhood ligt van al die films het dichtst bij Linklaters eigen leven en is ook nog eens de meest zorgeloze van het stel. Het is niet letterlijk een film over Linklater maar wel een semi-autobiografisch verhaal over een alter-ego van de regisseur, de negenjarige Stan, de jongste van zes kinderen. Het Nederlandse bedrijf Submarine is verantwoordelijk voor de rotoscopische animatie, in een stijl die Linklater eerder gebruikte voor Waking Life en A Scanner Darkly.

Het is 1968 en het lijkt wel alsof iedereen in en rond Houston bij NASA werkt of op een andere manier betrokken is bij ruimtevaart. Een tijd van ongebreideld technologisch optimisme. “Astronomielessen op school voelden als current affairs”, verwoordt de voice-over de sfeer. Alles wat de mens maakte, was goed. Plastic, auto’s, bestrijdingsmiddelen. Over iets meer dan een jaar zullen de eerste mensen voet op de maan zetten en dat zal ook de climax van de film zijn.

Een plot is er niet echt. Linklaters film is een sfeertekening van een tijd en een plaats, begeleid door de voice-over van Jack Black als de volwassen Stan. De enige constructie in het verhaal is Stans fantasie dat hij de astronaut is die de Apollo 11 naar de maan zal vliegen en als eerste voet op de maan zal zetten. In zijn fantasie heeft NASA de landingscapsule per ongeluk iets te klein gebouwd en kan die alleen door een jongere astronaut worden bestuurd.

De film geniet vooral van de details van het opgroeien daar. Van de gerechten uit die tijd – tonijn-ovenschotel, ham-ovenschotel, maispap, allerlei variaties op kipgerechten, de ‘drilpudding-rage’ – en (natuurlijk) de muziek, tot de manier waarop mensen met elkaar omgingen. Niemand was bijvoorbeeld nog echt bezig met andermans veiligheid. Je kon drinken onder het rijden, op school werden nog lijfstraffen uitgedeeld – “we werden nog getraind als dieren” – en kinderen fietsten in suburbia zorgeloos door DDT-wolken achter een rijdende onkruidverdelger. Het besef dat dingen slecht voor je konden zijn, was er simpelweg nog niet. Goed, er waren nucleaire wapens en er was een Koude Oorlog, maar als de bom viel dook je gewoon onder de tafel, leerde je op school.

Linklater is nooit een regisseur van dramatische hoogte- en dieptepunten geweest en een plot is zeker geen vereiste voor een film, maar zijn mijmerende, meanderende stijl kan hier op sommige momenten een beetje tam voelen. Dat ligt eigenlijk niet eens aan de film zelf: de maanlanding en überhaupt de jaren zestig – de beelden van Kennedy, de Vietnam-oorlog, Nixon – zijn door hun intensieve gebruik de afgelopen decennia gereduceerd tot memes die iedereen met zich meedraagt. We hebben ze zo vaak gezien dat ze hun impact verloren. Ze zweven gewichtloos door onze gedachten.

De waarde van deze film schuilt op de eerste plaats in z’n speelsheid en luchtigheid. Dezelfde luchtigheid als het landschap waarin Stan opgroeit. Een plek zonder historisch besef omdat alles gloednieuw was. “Nieuwe winkelcentra zover het oog reikt, hamburgerrestaurants, een bowlingbaan en een speelhal.” Een jonge en maakbare wereld. Of in ieder geval de illusie daarvan. Linklater rijgt al die luchtigheid moeiteloos aaneen.
Maar er is nog iets anders. Het technologisch optimisme, de naïviteit van ‘duck and cover’ voor als de bom valt: zowat alles wat Linklater laat zien, is een halve eeuw later flink gerelativeerd. We hebben inmiddels veel realistischer ideeën over het gevaar en de kosten van technologie of over rijden onder invloed. Zonder dat Linklater er ook maar één woord aan besteedt, is die conclusie voor de kijker onvermijdelijk: het dromerige optimisme van de ene generatie kan voor een volgende generatie iets heel anders betekenen.