Mahamat-Saleh Haroun over Un homme qui crie

'Een ansichtkaartje vanuit Tsjaad'

Mahamat-Saleh Haroun (foto Angelique van Woerkom)

In Un homme qui crie toont Mahamat-Saleh Haroun hoe de Tsjaadse burgeroorlog en de oprukkende globalisering korte metten maken met het veilige leven van badmeester Adam en zijn zoon Abdel. “Alle kindsoldaten hebben ergens een vader als Adam.”

In 1965 was Adam zwemkampioen van Centraal Afrika, en nog altijd draagt hij met trots de bijnaam ‘Champion’. Ook zijn baan als badmeester in een duur hotel herinnert in Un homme qui crie aan die eerdere glorie. Tot het bedrijf wordt overgenomen door Chinese investeerders en Adam van de ene op de andere dag tot poortwachter wordt gebombardeerd; zijn zoon Abdel zal zijn oude baan overnemen. Op de achtergrond suddert intussen de Tsjaadse burgeroorlog, die al veertig jaar voortduurt.

“Ik wilde het gevoel van de naderende burgeroorlog in de film vangen”, legt regisseur Mahamat-Saleh Haroun uit. “Ik heb dat zelf driemaal ervaren: eerst in 1980, toen ik kon vluchten naar Kameroen, en later tijdens het maken van Daratt en de korte film Exploration. Je wordt een gevangene van dat systeem dat plotseling om je heen staat, je kunt geen kant op. Het is bijna als een natuurramp, als die vulkaan op IJsland die heel Europa platlegde: het hele dagelijks leven staat ineens stil. Daarom breng ik de strijd ook bewust niet in beeld; het gaat me om de effecten ervan op gewone mensen.”

Adams private leefwereld wordt inderdaad langzaam maar zeker ingenomen door de burgeroorlog. Eerst nog in de achtergrond, via radio en televisie, maar later komt het echte conflict en pleegt hij de wanhoopsdaad die het drama van de film bepaalt: hij stuurt zijn zoon naar het leger. De titel van de film ten spijt houdt de stoïcijnse Adam daarbij zijn gevoelens binnen.

“De titel is op een bepaald niveau ironisch”, stelt Haroun. “Adams schreeuw zit in zijn hart, maar blijft inwendig, omdat hij niemand heeft om tegen te schreeuwen: hij gelooft nergens in. Niet in God of de hemel, maar ook niet in één van de partijen in het conflict. Zijn leven lang heeft hij alleen in zichzelf gelooft: hij was ‘Champion’ geworden en geloofde dat hij als ‘Champion’ zou sterven. Adam en Abdel behoren bij een etnische groep die vrij vertaald de ‘watermensen’ heet. Daar ontleent hij zijn identiteit aan, en daar komt ook de sterke verbintenis met ‘zijn’ zwembad vandaan. Maar wanneer hij dat zwembad verliest, verdwijnt dit geloof in zijn eigen vermogen om zijn leven vorm te geven. Daar komt zijn wanhoopsdaad uit voort; het is een laatste poging ergens in te geloven, ergens bij te horen.”

Te korte mouwen
De zware onderwerpen en serieuze toon van de film worden, sterker dan in Harouns eerdere films Abouna (2002) en Daratt (2006), hier en daar doorbroken door komische terzijdes. Die zitten vooral in Adams aankleding, bijvoorbeeld de zwembril die hij draagt wanneer hij motor rijdt. “Accessoires zijn belangrijk!”, lacht Haroun. “Kijk maar naar Chaplin: zelfs wie zijn films nooit heeft gezien, herkent direct de bolhoed en wandelstok. Die duikbril van Adam maakt dat hij er op een bepaalde manier belachelijk uitziet, maar tegelijk komt zijn tragiek erin tot uiting: hij kan zijn zwembad, zijn verleden niet loslaten.”

Ook het poortwachtersuniform dat de rijzige Adam aankrijgt, levert een wrange glimlach: het is hem veel te klein. “Het is lachwekkend en treurig tegelijk”, vindt Haroun. “Maar ik ben niet degene die hem dat aandoet; het is het bedrijf, het systeem, de globalisering. De nieuwe hoteleigenaar drukt hem in een baan die hij niet wil, en neemt dan niet eens de moeite om voor een passend uniform te zorgen. De korte mouwen en broekspijpen zijn een symbool van die onverschilligheid.”

De verwijzing naar Chaplin is geen toeval: Haroun is een groot liefhebber van de zwijgende film. “Ik wil mijn verhalen in de eerste plaats visueel vertellen. Daarom ben ik ook terughoudend met muziek, dat al te vaak wordt gebruikt als een kunstgreep om de emoties van de toeschouwer te bespelen. Bovendien probeer ik onnodige dialogen te vermijden.”

Dat vergt veel van Harouns niet-professionele acteurs. “Als je met ongetrainde acteurs werkt, is de eerste take altijd de beste. Elke keer dat je het opnieuw doet, wordt het slechter, omdat de emotie minder echt is en ze niet meer verrast kunnen worden. Met getrainde acteurs is het juist andersom: zij zijn gewend tientallen takes te draaien. Voor hen is take één nog maar een repetitie.”

Krabbels
In Harouns twee eerdere speelfilms stond steeds de vader-zoonrelatie centraal: Abouna ging over twee zoons die hun verdwenen vader zoeken; Daratt over de wraak van een zoon op de moordenaar van zijn vader. Ditmaal ligt het perspectief dus bij de vader, een bewuste omslag. “Hoewel de film er nergens letterlijk naar verwijst, gaat hij metaforisch over kindsoldaten, een hartverscheurend en typisch Afrikaans verschijnsel. Al die kinderen die rondlopen met geweren moeten ergens een vader of een oom zoals Adam hebben. Het zijn de vaders die begonnen zijn geweren aan hun kinderen te geven — of dat nu de echte familieleden zijn of andere volwassenen: als Afrikaanse volwassene heb ik een vaderlijke verantwoordelijkheid tegenover alle kinderen die ik tegenkom.”

Hoewel Haroun sinds de jaren tachtig in Frankrijk woont, voelt hij dus nog altijd de noodzaak films over zijn geboorteland te maken. “Ik kan tegenwoordig zowel als betrokken inwoner als meer afstandelijke buitenstaander naar het land kijken. Zoals een fotograaf ervoor kan kiezen om dichtbij te gaan staan voor een close-up, of verder weg voor een totaalbeeld. Ik heb geen behoefte een ‘internationale filmmaker’ te worden; dat laat ik aan Hollywood. Mijn films zijn in de eerste plaats gemaakt voor Tsjaad. Ik reken niet op een groot publiek buiten mijn land, daarvoor is de film te ‘moeilijk’. Maar ik besef wel dat ik mijn land representeer in het buitenland. Het is alsof ik een ansichtkaartje vanuit Tsjaad stuur, zoals ik kaartjes naar huis stuur nu ik hier ben. Het is maar een klein berichtje, maar ik denk dat je in die soms gehaaste krabbels toch altijd een kern van je emoties weergeeft. Zo is het ook met de film: het is maar een klein beeldje van hoe het is om nu in Tsjaad te leven, maar het heeft een kern van waarheid.”