Joshua Oppenheimer over The Act of Killing
Spelen dat je moordt
Het Movies That Matter Festival opent dit jaar met de shockdoc The Act of Killing waarin Indonesische paramilitairen naspelen hoe ze halverwege de jaren zestig miljoenen tegenstanders van het anticommunistische regime ombrachten.
Weinig documentairemakers lukt het zo goed om in de hoofden van moordenaars te kruipen als Joshua Oppenheimer (1974) deed in The Act of Killing. Nadat hij een serie korte documentaires in Indonesië produceerde stuitte hij op de verzwegen geschiedenis van de paramilitaire milities die halverwege de jaren zestig miljoenen tegenstanders van het anticommunistische regime van Soeharto ombrachten. Via een mix van interviews, traditionele documentaire observaties en nagespeelde scènes kreeg hij de ‘movie theatre gangsters‘ van Anwar Congo en Herman Koto zover dat ze een inkijkje gaven in hun duistere verleden.
Schokkend is vooral dat deze mannen nauwelijks zelfinzicht en weinig spijt betonen. Maar dat kan ook een cultureel bepaalde interpretatie van schuld en boete zijn. Juist daarom werken de nagespeelde scènes zo goed. Deze mannen spelen dat ze filmsterren zijn die spelen dat ze gangsters en moordenaars zijn en via al deze omwegen komen we opeens dicht bij de kern. Geen wonder dat documentairegiganten als Werner Herzog en Errol Morris zich als executive producers achter de film schaarden; zij bedienen zich immers van vergelijkbare (vervreemdings)technieken in hun werk. De Filmkrant sprak Oppenheimer in Berlijn, waar zijn film z’n Europese première beleefde. Op 21 maart opent hij voorafgaand aan z’n Nederlandse uitbreng het Movies that Matter Festival in Den Haag.
Hoe kwam de bijzondere vorm van de film tot stand? “Zoals elke samengaan van vorm en inhoud heel organisch. Om te beginnen zie ik mezelf niet sec als een documentairemaker. Elke keer als je iemand filmt, creëer je een nieuwe realiteit, zelfs in een observerende film, waar je net doet alsof de camera er niet is, of niet zo’n grote impact op de gebeurtenissen heeft. Maar ik ga ervan uit dat de aanwezigheid van camera altijd een enorme invloed heeft.
“Dan is de stap niet zo groot naar het creëren van een realiteit die het meeste inzicht geeft. In dit geval werden mijn vragen ingegeven door de overlevenden van de doodseskaders die in de jaren zestig miljoenen tegenstanders van het Indonesische anticommunistische regime ombrachten, de mensenrechtenorganisaties met wie ik sprak, het verlangen om een decennialange stilte te doorbreken en tegelijkertijd iets te zeggen over de straffeloosheid en de terreur waarmee het land nog steeds wordt geregeerd. We denken altijd dat de dictatuur in 1998 beëindigd is, en dat is misschien feitelijk ook wel zo met het aftreden van Soeharto, maar de repressie leeft voort in het huidige regime.”
Hoe kwam u met bendelid en beul Anwar Congo, nu het centrale personage in uw film, in contact? “Voordat we hem ontmoetten, hadden we zeker al veertig mensen geïnterviewd en gefilmd. Tot dan toe had nog niemand echt blijk gegeven van enige vorm van zelfreflectie of spijt of zelfs maar een oprechte poging om zich te herinneren wat zich destijds allemaal heeft afgespeeld. Ik kon natuurlijk wel beoordelen in hoeverre ze de waarheid vertelden of niet, op grond van research en wat anderen hadden verteld, maar ik had het gevoel dat ze allemaal een enorme show aan het opvoeren waren, een soort toneelstukje. Dat zette me in eerste instantie aan het denken over hoe ze mij zagen. Wie dachten ze dat ik was, dat ze die show moesten opvoeren. Maar dat gaat verder, want ze wisten dat ik ze aan het filmen was, dus hoe wilden ze dat de wereld hen zag? En hoe zagen ze zichzelf eigenlijk?
“Langzamerhand kwam ik tot het inzicht dat als ik deze mannen gewoon zou laten doen wat ze wilden doen, namelijk laten zien wat ze hadden gedaan, soms vrolijk en opgewonden, soms op een beangstigende, intimiderende manier die liet zien hoe verschrikkelijk hun misdaden – nee niet misdaden want ze zien het zelf niet als misdaden – hun daden waren geweest, dat ik dan de antwoorden op die vragen zou kunnen vinden.”
Is dit de eerste keer dat de relatie tussen film en geweld zo expliciet wordt benoemd? “Weet je dat het lang heeft geduurd voordat ik me dat realiseerde? Anwar moet me meerdere keren verteld hebben hoe hij door het kijken naar Amerikaanse gangsterfilms op het idee kwam om een wurgkoord te gebruiken, voordat ik hoorde wat hij zei. En het was niet alleen een letterlijke inspiratie. Hun hoofdkwartier was tegenover de bioscoop. Het kijken naar films bracht ze letterlijk vaak in de juiste stemming. Dat kon ook een Elvis Presley-film zijn, zoals ze vertellen. Dan hoefden ze alleen nog maar de straat over te steken en met moorden beginnen.
“Hoewel we hier een heel directe link hebben tussen film en geweld, zou ik toch niet zover gaan als te zeggen dat er een causale relatie bestaat, simpelweg omdat de veertig mensen die ik voor Anwar interviewde zich helemaal niet door films lieten inspireren. Die brachten gewoon een buslading mensen naar de rivier en hakten hun hoofden af. Pas toen ik met Anwar sprak kwam de relatie tussen dit speciale groepje gangsters en de Amerikaanse film aan het licht.
“Essentiëler is dat mensen zich altijd op een of andere manier van hun daad en zichzelf moeten distantiëren om iemand te kunnen doden. Voor Anwar was dat een manier van ‘acting‘, van acteren, en daardoor een manier om niet zichzelf te hoeven zijn. Daar gaat de film over. Daarom heet hij ook The Act of Killing, omdat ‘act’ zowel daad als spelen betekent.”