The Act of Killing

Psychogram van het onbegrijpelijke

The Act of Killing

Na zijn première vorige maand op het Movies that Matter-festival toert shockdoc The Act of Killing nu door de filmtheaters. Soeharto’s doodseskaders spelen hun verleden na. Re-enactment is een beproefde methode om traumatische gebeurtenissen een documentaire vorm te geven.

Het is ijzingwekkend. Want daar staan ze dan. Anwar Congo en Herman Koto en de andere zelfbenoemde ‘movie theatre gangsters‘ die in de jaren zestig miljoenen tegenstanders van het anticommunistische regime van de Indonesische president Soeharto ombrachten. Ze liepen rechtstreeks van de bioscoop aan de ene kant van de straat naar het kantoor van de geheime dienst aan de andere kant. In Joshua Oppenheimers shockdoc The Act of Killing vertellen ze hoe ze zich door het kijken naar Amerikaanse films oppepten om tot hun moorddadige acties te komen. In opdracht van de documentairemaker spelen ze ook complete scènes uit dat gruwelijke verleden na. Inclusief nepbloed en kunstwonden. Naadloos lopen heden en verleden, feit en verbeelding in elkaar over. Aan de mannen is nauwelijks te zien wanneer ze van de ene in de andere rol stappen. Lachend en vol bravoure praten ze over zichzelf, schaamte en spijt laten zich hooguit achter dat masker vermoeden. Maar hoe langer je ernaar kijkt, hoe meer hun daden voor zichzelf beginnen te spreken. The ‘act’ of killing.

Duivelsvraag
Het is bepaald geen nieuw fenomeen. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het naspelen van echte gebeurtenissen zo oud is als de documentaire zelf. Was het leven van poolvisser Nanook in Robert Flaherty’s ‘eerste lange documentaire’ Nanook of the North (1922) immers niet ook grotendeels in scène gezet? De geschiedenis van de documentaire kent vele grijze gebieden waar feit en fictie elkaar raken, wat met de bloeiperiode van de zogeheten fake-documentaire in de jaren negentig en de huidige trend in de artfilm om fictieve verhaallijnen toe te voegen aan documentaire observaties, om zo een vorm van ‘verhevigd realisme’ te creëren, pas echt goed aan het licht is gekomen.

Wat Oppenheimer in The Act of Killing doet heeft daarmee te maken. Maar anders dan bij fake-docu’s en die docuficties uit de artfilm gebruikt hij zijn ‘re-enactments’ niet om dat grensgebied tussen de ene en de andere waarheid op te rekken of te onderzoeken. Zijn film legt een waarheid bloot die anders ‘onzegbaar’ zou zijn.

Het is een bijna therapeutische vorm van rollenspel die verder gaat dan alleen maar de nabootsing van een bepaalde situatie. Weliswaar zijn de hoofdfiguren niet in staat om via inleving en herbeleving echt tot een herinterpretatie van hun verleden te komen. De film is ook geen therapie natuurlijk. Maar ze komen dichtbij. En dat maakt het zo fascinerend om naar te kijken. Omdat er een antwoord schemert op de vraag die je als toeschouwer voortdurend op de lippen brandt: waarom zijn mensen in staat om hun medemensen systematisch en koelbloedig te vernederen en vermoorden. Waarom (en waaruit) bestaat het kwaad? Inderdaad: de duivelsvraag. In The Act of Killing is het antwoord twee uur binnen handbereik. Angstaanjagend dichtbij. En dan ontglipt het je weer, wat een even afschrikwekkende ervaring is.

Onthullend
The Act of Killing staat daarmee in een sterke traditie, waarin recente films thuishoren als Shoah (1985) van Claude Lanzmann, de films van de Cambodjaanse documentairemaker Rithy Panh (onder andere S-21 The Khmer Rouge Killing Machine uit 2003) en Errol Morris’ The Thin Blue Line (1988) en Standard Operating Procedure (2008) over de Amerikaanse wreedheden in de Iraakse Abu Ghraib-gevangenis. Voor Morris is het simpel. In zijn blog op de site van de New York Times schreef hij dat je er sowieso nooit van uit kan gaan dat mensen in een interview de waarheid vertellen, zeker als ze redenen hebben om gebeurtenissen geflatteerder voor te stellen dan ze in werkelijkheid waren. Het laten naspelen van complexe situaties is voor hem een middel om de kloof tussen herinnering en geschiedenis te dichten.

Re-enactment brengt ook in The Act of Killing een directheid teweeg, die traditionele interviews, archiefmateriaal, expert-getuigen en documenten, hoewel ze objectiever lijken, niet hadden kunnen bewerkstelligen. Het is een manier om het verleden te reconstrueren door de geschiedenis te herhalen. En in die herhaling (die ‘act’) een discrepantie bloot te leggen tussen wat je ziet en wat je hoort. Denk ook maar aan dat ene gebaar over zijn keel dat die machinist in Shoah maakt als hij weer op de bok van de doodstrein staat. Of de kleine momenten dat de huurmoordenaar uit El sicario, Room 164 (Gianfranco Rosi, 2010) uit zijn rol valt. Of moeten we zeggen ‘in’ zijn rol? Juist het automatisme van de handeling legt hun onderbewuste bloot.

Alleen als je groot vertrouwen hebt in de manier waarop camera een oog is, een visie heeft, een point-de-vue zoals Jean Vigo dat noemde waarin het onderwerp zich niet (langer) bewust is van de camera, dan is deze manier van werken echt onthullend. In zo’n geval vervalt ook de angst dat de hoofdpersonen medeauteurs van de film worden, en hem gebruiken om hun handen schoon te wassen of hun eigen agenda uit te voeren. The Act of Killing is een film die een psychogram maakt van het onbegrijpelijke. En we moeten er wel naar kijken. Want we willen het begrijpen. Maar we weten ook dat alles ons weer ontglipt zodra de beelden stoppen.