JLG

Dansen met Godard

Jean-Luc Godard

Grootmeester Jean-Luc Godard wordt bij de uitreiking van de European Film Awards op 1 december 2007 in Berlijn op (bijna) 77-jarige leeftijd nog snel even geëerd met een Lifetime Achievement Award.

Zou het te maken hebben met de dood van Ingmar Bergman en Michelangelo Antonioni deze zomer? De mannen die de vorige halve eeuw smoel hadden gegeven aan de Europese cinema stierven binnen 24 uur, en dat was voor sommigen het signaal om de Europese cinema als serieuze kunstvorm ook maar meteen ten grave te dragen.

In de Britse krant The Guardian viel de knetterende term ‘arthouse apocalypse‘. Gelukkig kon Peter Sellars ietsje later in dezelfde krant wel iemand noemen die zo op het lijstje met opvolgers kon: de Indonesische regisseur Garin Nugroho (Opera Jawa). En wie Sellars en zijn New Crowned Hope-project inmiddels een beetje kent, weet wie hij nog meer op de tong had: Tsai Ming-liang (I Don’t Want to Sleep Alone), Mahamat-Saleh Haroun (Daratt), Apichatpong Weerasethakul (Syndromes and a Century), Paz Encina (Hamaca Paraguaya)…

‘Die Nugroho, da’s een Aziaat, geen Europeaan’, moet de European Film Academy hebben gedacht. Met de term ‘arthouse apocalypse’ nog op het netvlies, werd ras de balans opgemaakt. Wat rest er eigenlijk nog aan oude Europese meesters? Veel Fransozen. Éric Rohmer (87), Alain Resnais (85), Jacques Rivette (79), Agnès Varda (79), Jean-Luc Godard (76)… Yep, als we het over het kaliber Bergman en Antonioni hebben, dan is Godard onze man.

Favorietenlijstje
Klinkt een beetje lullig misschien, maar is het niet vreemd dat er in het twintigjarige bestaan van de European Film Academy nu pas aandacht is voor Godard? De Zwitserse Fransman die in 1951 zijn eerste filmkritieken voor Cahiers du cinéma schreef en in 1955 zijn eerste film maakte (Operation béton, een korte documentaire over de bouw van een dam in Zwitserland waaraan hij – om aan geld te komen – zelf had helpen bouwen) zocht dan misschien wel expres de marge van de cinema, maar À bout de souffle (1960), Le mépris (1963), Pierrot le fou (1965), Deux ou trois choses que je sais d’elle (1967) en Sauve qui peut (la vie) (1980) figureren nog steeds op favorietenlijstjes van critici en collega-regisseurs.

Eén keer heb ik hem gezien. Dat was in Cannes, bij de première van Éloge de l’amour (2001). Hij had wild haar. En hij droeg een verkreukeld colbert, waarin duidelijk zichtbaar een afgekloven boek en een verfrommelde krant waren opgeborgen. Aan zijn arm hing de hoogbenige hoofdrolspeelster Cecile Camp. Het was net alsof hij de Franse intellectueel een beetje speelde. En laatst zag ik hem weer, zittend achter een elektrische typemachine, met blote bast zuigend aan een dampende sigaar. Godard had zichzelf gebombardeerd tot spil van Histoire(s) du cinéma, het achtdelige videowerk over de filmgeschiedenis (1988-1998) dat dit jaar eindelijk op dvd beschikbaar kwam.

Gitanes
En het valt me nu op dat Godard in zijn herfstige, essayistische periode eigenlijk niet zo veel verschilt van die jonge beeldenstormer die in 1964 de oude Fritz Lang ging interviewen, voor een draaiende camera. De jonge Godard en de oude Lang zitten aan een tafel, in zwart-wit, als The Dinosaur and the Baby. Ze vreten hun Gitanes bijna op, zo opgewonden zijn ze allebei.

Het fascinerende gesprek over romantiek, psychoanalyse, censuur en auteurschap is doorsneden met beelden van Le mépris en M &ndas; Eine Stadt sucht einen Mörder en is te vinden in een tweedelige dvd-box die onlangs in Engeland verscheen met zeven Godard-films uit de jaren zestig en twee uit de jaren tachtig, voorzien van korte inleidingen door Colin McCabe die tevens de geautoriseerde biografie Godard: Portrait of the Artist at Seventy (2003) schreef.

Het is wel een wat merkwaardige verzameling films op die twee boxen. Gelukkig wordt er gestart met Godards spraakmakende speelfilmdebuut À bout de souffle (1960), een lowbudgetfilm die in vier weken tijd werd opgenomen, met een handheld camera, in de straten van Parijs, en die qua stijl zo vrolijk radicaal en innovatief was, variërend op het Amerikaanse thrillergenre, met Jean-Paul Belmondo als de Franse boef en Jean Seberg als zijn Amerikaanse liefje, dat met deze film vaak het begin van de Nouvelle Vague wordt aangeduid.

Interessant is het verhaal rond nummer 2, Le petit soldat (1960), die vanwege de thematiek – de koloniale oorlog in Algerije – in Frankrijk werd gecensureerd en pas in 1963 verscheen. In het gesprek tussen Godard en Lang komt het onderwerp censuur aan de orde: dat er in Frankrijk begin jaren zestig (!) eigenlijk geen kritische politieke film kan worden gemaakt, en dat bijvoorbeeld ook een film over de Franse president ondenkbaar is. Dit werpt ook een helder licht op de situatie waarin de Nouvelle Vague-regisseurs (Godard, Truffaut, Rivette, Rohmer) het auteurschap van hun films opeisen. Hiermee kan namelijk worden voorkomen dat producenten, distributeurs en andere zakenlieden de schaar in de voltooide film zetten. Director’s cut.

Muze
Op de dvd staat ook een fantastische korte documentaire (50 minuten) van Luc Lagier, Godard, Love and Poetry (2007) waarin de eerste Godard-films worden geduid aan de hand van Godards relatie met Anna Karina, de muze die mevrouw werd. Godard ziet het Deense model voor het eerst in een zeepreclame op de Franse televisie, eind jaren vijftig. De documentairemaker heeft het spotje met de negentienjarige Anna Karina op de kop getikt, waardoor ook wij haar voor het eerst ontmoeten in een bad vol schuim. Spoedig daarna zien we haar in een dragende rol in Le petit soldat. Dan wordt de muze in 1961, op 21-jarige leeftijd, mevrouw Godard. En in een razend tempo gaat het voort. In knalrode panty’s walst ze door Une femme est une femme (1963), een inventieve en aanstekelijke muzikale komedie over een jonge vrouw die een baby wil, terwijl Anna Karina tijdens de opnamen zwanger raakt van Godard. En zo laat de documentairemaker de kunst en het leven continu versmelten, tot aan de scheiding in 1967 toe.

Omdat Godard in de jaren zestig in moordtempo filmt (dertig films in tien jaar = drie films per jaar) worden film en leven een wonderlijke carrousel. Of zoals Fritz Lang tegen Godard zegt over zijn speelfilm M – Eine Stadt sucht einen Mörder: “M is een documentaire.” En hij legt uit: “Ik denk dat een film die we op dit moment maken, over een tijd die we hebben meegemaakt en doorleefd, dat dat wel een documentaire moet zijn.” En Godard knikt: “Als het goed is, is het per definitie een documentaire.”

Dansen
En ik bedenk: wat had dit portret van Godard inclusief een rijtje vroege Godard-films goed gepast op het International Documentary Filmfestival Amsterdam (IDFA). Als we het dan toch over fictie in de documentaire hebben en documentaire in de fictie. Of misschien is dat meer weggelegd voor het International Film Festival Rotterdam (IFFR).

Dan zou het wel fijn zijn als de films die op deze twee dvd-boxen schitteren door afwezigheid, ook weer eens te zien zijn. Het gaat om Le mépris uit 1963 waarin Michel Piccoli en Brigitte Bardot in de ‘rollen’ kruipen van Godard en Karina. En omdat Anna Karina, Claude Brasseur en Sami Frey zo verschrikkelijk aanstekelijk dansen op een nummer van de hedendaagse Franse band Nouvelle Vague, wil je eigenlijk niets anders dan Godards Bande à part (1963) ook weer onmiddellijk in zijn geheel zien.

Ongelooflijk hoe de oude beelden van Godard bij het nieuwe geluid van Nouvelle Vague passen. Zou Godard weten dat zijn beelden zijn gebruikt voor een van de leukste clipjes op internet? En dat er op deze manier nieuwe generaties met zijn werk in aanraking komen?


De box sets Jean-Luc Godard – Volume One (met Breathless (1960), Alphaville (1965), Made in U.S.A. (1966), Passion (1982), en Godard Encore) en Jean-Luc Godard – Volume Two (met Le petit soldat (1960/1963), Une femme est une femme (1961), Pierrot le fou (1965), La chinoise (1967) en Détective (1985) zijn te koop op dvd (import, Studio Canal/Optimum World).