Zwarte gaten: Dana Linssen zag eindelijk À bout de souffle

Schiet op de zon

À bout de souffle

Je kent ze wel, van die klassiekers die je eigenlijk had moeten zien, maar het kwam er niet van, of je had er niet zo’n zin in, en voor je het wist dacht je dat je ze al gezien had. In een nieuwe reeks artikelen onderzoekt de Filmkrant de guilty omissions van filmliefhebbers. In deze eerste aflevering À bout de souffle (1960) van Jean-Luc Godard.

Een meisje, een jongen, een pistool. Jean-Luc Godard heeft ooit eens gezegd dat je niet veel meer nodig hebt om een film te maken. Net zoals hij ook gezegd heeft dat een verhaal een begin, een midden en een eind moet hebben, maar niet noodzakelijkerwijs in die volgorde. Voor je het weet denk je dan dat je alles al van hem weet. Dat de opstandige filmmaker die zich verzette tegen de cinéma de papa van zijn generatie, voor jouw generatie al bij voorbaat grootvaderlijk is: verstandig, maar te stram om te swingen.

Hij heeft het ook een beetje aan zichzelf te danken, Godard de schoolmeester, Godard de cultuurpessimist, Godard de vurige pleitbezorger van de films waar hij zelf het liefste naar keek: fijne genrefilms over jongens, meisjes en pistolen. Godard schreef voordat hij filmde, en praatte tijdens het filmen het geluidsspoor vol met kijkaanwijzingen: let hier op, zie dat, weet dat onze held vandaag niet zo heldhaftig is. Wat moet je met cinema met een gebruiksaanwijzing? Staat dat niet haaks op alles waar cinema voor mij voor staat, namelijk een ervaring?

Recalcitrant
Laat ik niet te lang zijn over mijn vooroordelen tegen Godard, mijn weerzin tegen de Godardianen die zo goed weten wat hun geliefde cineast beoogde, dat ze mij met al hun essays en bespiegelingen het zicht op en de lust tot zijn films benamen. Dat is uiteindelijk puberaal, recalcitrant, maar niet houdbaar.

Dankbaar was ik dan ook een reden gevonden te hebben wél naar het werk van de nouvelle vague-voorman te kijken, écht te kijken bedoel ik, helemaal vanaf nul. Die aanleiding vond ik in Éloge de l’amour, de bespiegeling over tijd en liefde die begin 2002 in de Nederlandse bioscopen werd uitgebracht. En opeens was het een grote luxe om nog nooit een film van Godard gezien te hebben. Éloge de l’amour is geen makkelijke film, maar het is wel een toegankelijke film. Hij puilt uit van de betekenissen, verwijzingen, inside-grapjes, veronderstellingen over het kennisniveau van de toeschouwer (en terechtwijzingen aan elke toeschouwer die dat alles niet herkent). En toch hoef je niet alles te weten om Éloge de l’amour te begrijpen, omdat de film je ook zo in zijn droeve universum verwelkomt. Je moet hooguit een beetje gevoel voor melancholie hebben.

Éloge de l’amour is intens weemoedig. Niet alleen over de liefde, zoals de titel suggereert, maar vooral over het voorbijgaan van de tijd. Volwassen worden is niet het grootste talent van de personages en de maker die door hen spreekt. Iets in het Parijs waar zij doorheen lopen is nog net zo als het eeuwige Parijs dat wij allemaal bij elkaar hebben gefantaseerd dankzij Godards (en Truffauts!) eerdere films. Of we ze nu gezien hebben of niet.

Dat maakte nieuwsgierig naar waar het allemaal begon.

Geluidloze schreeuw
Ergens rond 1960 moet op een dag in Parijs de zon zijn opgegaan en toen bleek er opeens een stad te zijn vol jonge, mooie mensen die veel rookten en liepen en praatten en nadachten over het leven. Hoe ze heetten doet er niet toe, maar ze leken allemaal op Jean-Paul Belmondo en Jean Seberg.

Toen ik dus voor het eerst in mijn leven À bout de souffle zag, afgelopen voorjaar, had ik hem voor mijn gevoel al lang gezien. Maar wat een verrassing! Wat een vitaliteit, brutaliteit, wat een energie en laconiek gebruik van beelden en handelingen. De als een Franse James Dean kettingrokende Jean-Paul Belmondo praat als Philip Marlowe recht de camera in (in zijn eigen poging in een film te leven, net zoals na de nouvelle vague duizenden jongens en meisjes graag in een film met Jean-Paul Belmondo wilden leven). Hij heeft schijt aan de toeschouwer, schiet op de zon en daarna een agent dood. Hij scheurt in een gejatte auto over de route national, bemint als een ouderwetse heer de Amerikaanse krantenverkoopster Jean Seberg, want in haar kranten uit de nieuwe wereld staat al het nieuws wat er niet toe doet als het over de dood en de liefde gaat.

Belmondo’s filmleven in À bout de souffle is net zo noodlottig in zijn grootsheid als de toeschouwers soms zijn kleine leven als beklemmend kan ervaren. Zijn bestaan eindigt met een geluidloze schreeuw, zo eentje waarvoor je het geluid niet open hoeft de draaien om hem met je netvlies te horen.