Het Filmfonds als grote verbinder

Splintertime (Rosto, 2015)

Kwaliteitsfilms stimuleren: wie kan daartegen zijn? Maar hoe meer regels, hoe verder het doel uit zicht raakt. Wat komt er niet door de selectie? Filmpolitiek vluchteling Paul Verhoeven: “Een politieke agenda dient de waarheid niet.”

“Maar die vrouw, dat is een hoer!” Aldus Productiefondsvoorzitter Anton Koolhaas over hoofdpersoon Fientje – later belichaamd door Renée Soutendijk – toen hij het scenario voor Paul Verhoevens schandaalfilm Spetters (1980) onder ogen kreeg. Verhoeven aan de telefoon vanuit Los Angeles: “Met die uitval veroordeelde hij de film totaal. Terwijl Jezus in de Bijbel toch zegt dat hoeren eerder het Koninkrijk Gods zullen binnengaan dan de rijken.” Verhoeven vertrok naar Hollywood nadat hij in Nederland herhaaldelijk nul op het rekest kreeg van Productiefondsbonzen Blokker en Koolhaas. Begin 21ste eeuw keerde hij kortstondig terug omdat toenmalig Filmfondsdirecteur Toine Berbers hem steun beloofde aan Zwartboek. Na Berbers’ vertrek vond Verhoeven zich, zo rond 2010, “terug in 1980”.

Hij diende toen zijn verfilmingsplan in voor Bel ami van Guy de Maupassant, een Franse literaire klassieker. Verhoeven: “Dat gaat over een man die zijn carrière te danken heeft aan machtige vrouwen. Bij elke nieuwe vrouw die hij ontmoet, lift hij mee omhoog, tot hij aan de top staat. Dat verhaal werd door Filmfondsexperts klein gemaakt en geanalyseerd als: het gaat over een man die van vrouwen houdt en de vrouwen houden van die man. Ik was stomverbaasd. Ze lazen in mijn plan hun eigen politieke, misschien wel feministische agenda. Als je daar niet aan beantwoordt of er niet op ingaat omdat je een ander verhaal wilt vertellen, of een lijn volgt die niet in de mode is, dan val je buiten de boot. Ik dacht: ‘Dit gebeurt me nu voor de tweede keer, ik ga naar Frankrijk.’”

Daar maakte Verhoeven vervolgens de ongrijpbare verkrachtingsthriller Elle, die een sensatie werd in de hoofdcompetitie van Cannes, een Oscarnominatie kreeg en twee Golden Globes opleverde.

In de la
Geen Filmfonds-steun, geen speelfilm. Uitzonderingen daargelaten is dat is nog altijd de regel voor Nederlandse filmmakers, die met hun dure, arbeidsintensieve kunstvorm in een kleine nationale markt afhankelijk blijven van subsidie. Door het wegbezuinigen van het Mediafonds en teruglopende investeringen van omroepen en distributeurs neemt de invloed van het Filmfonds toe.

Ondanks een bewogen politiek klimaat zijn Nederlandse speelfilms door de bank genomen al jaren relatief braaf, huiselijk van toon en vertellen ze weinig nieuws over heikele, maatschappelijke kwesties. Regisseur Martin Koolhoven zei onlangs in Het Parool dat filmmakers voor het opschroeven van het ambitieniveau vooral eens beter naar zichzelf moesten kijken. ‘Denk je nou echt’, vroeg hij zich retorisch af, ‘dat ze bij het Filmfonds een la vol briljante scenario’s hebben, die ze tegenhouden omdat ze liever eenheidsworst willen?’

Maar wat belandt er, met de beste bedoelingen, dan wel in de la? Want wat bij het Filmfonds niet door de selectie komt, daar hoor je vrijwel nooit iets over. Afwijzingen (de helft van alle ingediende filmplannen en tweederde van alle voorgelegde ideeën) worden niet gepubliceerd. Navraag bij filmmakers leert echter dat Verhoeven niet de enige is die last heeft van de politieke voorkeur van artistiek adviseurs. En dat die nog steeds actueel is. Een kleine greep:

Rechts-radicaal
Regisseur/scenarist Lodewijk Crijns (Jezus is een Palestijn, 1999; Alleen maar nette mensen, 2012; Bumperkleef, 2019) wilde een film maken, getiteld Oog om oog, verteld door de ogen van een winkelier die gebukt gaat onder criminaliteit, veroorzaakt door mannen uit één allochtone bevolkingsgroep in en rond zijn zaak in Amsterdam-West. Crijns: “De winkelier begint als humanist en eindigt als rechts-radicaal. Is dat dan een film over racisme of is het een racistische film? De consulent zei: ‘Alle mensen van die ene bevolkingsgroep zijn eikels in jouw script. Dat is stigmatiserend dus daar wil ik geen subsidie aan verlenen.’ Maar juist omdat ik voortdurend om me heen hoor en zie dat een te hoog percentage van die groep zich als eikels gedraagt, wil ik als geëngageerd filmmaker over dit relevante sociale gegeven een film maken.”

Een ander script van Crijns had als titel Zinvol geweld en stelt ‘ongelijke behandeling’ ter discussie. “Over een burgermilitie van tienerjongens die criminaliteit in Gouda, voor driekwart veroorzaakt door leeftijdgenoten uit weer één allochtone bevolkingsgroep, met lijfstraffen bestrijdt omdat de politie te weinig capaciteit heeft en het strafrecht geen indruk lijkt te maken. Een Filmfonds-consulent liet weten het een heel aardig script te vinden, maar wilde het niet steunen omdat ik een conclusie trok waar hij een bittere nasmaak aan overhield.”

Scenarist Roelof Jan Minneboo (The Gentle Indifference of the World, 2018; My Foolish Heart, 2018) schreef een scenario voor een sterk visuele film over een Nederlandse soldaat die zich geen raad weet met zijn schaamte over het Srebrenica-debacle. Minneboo: “Hoewel de Filmfonds-consulent het een belangwekkend thema vond, moest ik aangeven hoe mijn verhaal een toevoeging vormt op het rouwproces rond Srebrenica. ‘Het gaat om Srebrenica’, zei hij, ‘dus de lat ligt heel hoog.’ Dat vind ik raar. Waarom ligt de lat hoger wanneer ik een politiek gevoelig onderwerp aansnijd? En waarom moet mijn film in het nationale rouwproces passen? Daar gaat het mij helemaal niet om.”

Regisseur Morgan Knibbe (Those Who Feel the Fire Burning, 2014; The Atomic Soldiers, 2019): “Mijn filmplan over Amerikaanse kernproeven in de jaren vijftig werd aanvankelijk afgewezen, onder meer omdat het overambitieus werd gevonden en te weinig relevant zou zijn voor een hedendaags Nederlands publiek. Terwijl het om massavernietigingswapens gaat die tot op de dag van vandaag een bedreiging vormen op wereldschaal. Dat een filmplan aantrekkelijk moet zijn voor de Nederlandse belastingbetaler leidt zo tot een naar binnen gekeerde blik. Een kritische discussie over ethiek en moraal kan heel opbouwend zijn, maar er wordt vaak veilig gedacht waardoor een gebrek aan ruimte dreigt voor gewaagde, artistieke expressie.”

Randgebieden
De adviezen van het Filmfonds over welke filmplannen van voldoende kwaliteit zijn om voor subsidie in aanmerking te komen, zijn door de jaren heen bureaucratischer en politieker geworden. Voor 2013 putte het fonds nog uit een poule van zo’n negentig onafhankelijke, externe adviseurs uit de filmsector zelf, die per geval in een driekoppige commissie adviseerden over een filmplan. Na een reorganisatie in 2013 bracht het fonds dat aantal terug tot zeven solo opererende, interne ‘consulenten’, waarbij filmmakers sindsdien in de minderheid zijn. De consulenten komen vaker uit de randgebieden van de film: managers of theoretici met een opleiding tot filmwetenschapper of carrière in productie en organisatie van festivals, bij fondsen of een omroep. Plus: ze zijn tegenwoordig in loondienst bij het fonds, waar ze worden aangestuurd door de directeur/bestuurder die ze moeten adviseren.

Hoogleraar staats- en bestuursrecht Willemien den Ouden (Universiteit Leiden) zet vraagtekens bij deze gang van zaken: “De vrijheid van meningsuiting schrijft voor dat de overheid niet vooraf mag sturen op inhoud. Daarom zijn dit soort subsidies op enige afstand geplaatst in fondsen, die zich vaak door onafhankelijke deskundigen laten adviseren, om de schijn van overheidsbemoeienis te vermijden. Maar omdat fondsen als bestuursorgaan een wettelijke taak uitvoeren zijn ze ook onderdeel van de overheid. Als een fonds zich laat adviseren door eigen adviseurs in loondienst, oordeelt het bestuursorgaan dus eigenlijk zelf over de inhoud van aanvragen. Dat kun je best problematisch noemen.”

Over de schreef
Het artistieke kwaliteitsoordeel is met de jaren in dienst komen te staan van sociaal-politieke doelstellingen die vanuit Den Haag aan kunst en cultuur worden gekoppeld, zoals het stimuleren van diversiteit, duurzaamheid en criteria als ondernemerschap en economische betekenis. Van facilitators die kunstenaars in staat stellen in vrijheid hun werk te doen, zijn cultuurfondsen gemuteerd in voorwaardenstellers die een politieke agenda doorvoeren. Met als gevolg dat filmmakers zich vooraf zorgen maken dat hun plan wordt afgekeurd wanneer het de heersende trend niet onderschrijft.

Martijn Maria Smits (C’est déjà l’été, 2010; Waldstille, 2016): “Het is alsof ik mezelf verlies doordat ik steeds meer in het gedachtegoed van het systeem wordt gedrongen. Zo weet iedereen dat als je op dit moment iets van buitenlandse roots hebt, vrouwelijk bent of dat in je verhaal verwerkt, je voorrang krijgt omdat men Nederlandse films te blank en mannelijk vindt. Ik zeg niet dat dat slecht is, maar het gevaar dreigt dat mensen hun verhalen zo niet meer rechtstreeks uit zichzelf halen. Ze construeren wat zij denken dat het fonds wil en dat leidt tot middelmatige laffe films. Je moet over de schreef kunnen gaan: zo stel je iets ter discussie!”

Regisseur/scenarist Marcel Visbeen (Staatsgevaarlijk, 2005; King of the Road, 2020) krijgt vaak de vraag of een mannelijke hoofdrol ook een vrouw kan zijn, en of hij wel genoeg allochtonen in zijn scenario heeft geschreven. Visbeen: “Dan denk ik: ja, maar op mijn verjaardag zitten ook geen Marokkanen. Ik geloof niet in dat gezellige, ideale Nederland. Dat bestaat niet. ‘Inclusiviteit is een gegeven’, staat er op het aanvraagformulier. O, is dat zo?, denk ik dan. Vind je het gek dat mensen zich niet in Nederlandse films herkennen? Ik geloof dat beleidsmakers in een droomwereld leven. Dat benadrukt alleen maar dat we niet meer naar elkaar luisteren.”

Regels doorbreken
Crijns werd na een brandbrief aan het Filmfonds uitgenodigd voor een gesprek van anderhalf uur met de top van het fonds, waarin hem werd uitgelegd wat volgens hen het probleem is. Crijns: “De belangrijkste suggestie: dat het wel wat positiever mag. En dat het Filmfonds vanuit de overheid de opdracht krijgt om bevolkingsgroepen bij elkaar te brengen. Waardoor het een leger aan mensen steunt die goedbedoelende films maken over een Marokkaanse jongen en Nederlands meisje die samen eind-goed-al-goed gelukkig worden. Maar films die laten zien waarom veel blanke Nederlanders racistische PVV-stemmers worden – waarbij je je natuurlijk kunt invoelen in het personage – die komen er niet. Al voor de opkomst van Fortuyn was er een enorme beweging naar rechts. Die wordt steevast belachelijk gemaakt, maar niemand die uitlegt wat er is veranderd.”

Knibbe en Minneboo denken dat minder papierwinkel en meer dialoog met makers vooraf daar verandering in zou kunnen brengen. Minneboo: “Stel vragen in plaats van dat je je alwetend opstelt en voorschrijft wat er moet gebeuren. Er zijn zoveel films die niet in het stramien passen, films die je dan dus niet in je vizier krijgt! Dat zie je ook bij het gedoe rond het plan van Morgan: die heeft een zeer goed ontvangen documentaire gemaakt, wil nu een speelfilm maken en daarvan raken ze dan in de war. Zo wordt de mogelijkheid van vernieuwing uitgesloten.”

Verhoevens ervaring is dat filmmakers in de rol van adviseur met een opener oog naar buitengewone plannen kijken. “Voor 2010 waren Edwin de Vries, Ate de Jong en Esmé Lammers bijvoorbeeld adviseur. Zij vroegen: ‘Als dit is wat je wilt, hoe wil je dat dan gaan maken?’ Daarna is er overgestapt naar mensen die nog nooit films hebben gemaakt, die kennelijk dramaturgie hebben gestudeerd, en die de standaardregels als het alfa en omega van het filmmaken zien. Vergetende en ook helemaal niet in ogenschouw nemende dat als je iets goeds wilt maken, je die dramaturgische regels juist doorbreekt met iets origineels, zodat het nieuwe perspectieven oplevert. Het kwalijke van een politieke agenda is natuurlijk dat die de waarheid niet dient. Dat ze niet kijken naar wat er is, maar wat zij zouden willen dat er is. Meer van hetzelfde maken betekent eigenlijk dat je niet meer openstaat voor nieuwe avonturen. Ik denk niet dat het publiek meer van hetzelfde wil, maar dat het verrast wil worden. Filmmaken is avontuur. Als dat er niet is, serveer je steeds dezelfde hutspot.”


Reactie Filmfonds

‘Het artikel geeft een eenzijdig beeld, alleen makers met en over afgewezen projecten worden aan het woord gelaten. Er wordt niet gesproken over (hun) films die de afgelopen jaren wel verder ontwikkeld en gerealiseerd zijn. Het stuk geeft hierdoor geen evenwichtig en realistisch beeld van de Nederlandse film en het beleid van het Filmfonds, wij herkennen ons hierin dan ook niet. Het Filmfonds doet geen uitspraken over afgewezen projecten, dat is een afspraak tussen de makers en het Fonds, we gaan dus niet afzonderlijk in op de projecten in het artikel.
‘Het beeld dat geschetst wordt over het consulentensysteem klopt niet. Daarnaast is het een feit dat de consulenten een bredere achtergrond kennen, ook makers worden vertegenwoordigd. Voor de volledigheid en juistheid van de feiten kan het jaarverslag 2018 geraadpleegd worden: daaruit blijkt dat bijna de helft van de aanvragen voor ontwikkeling zijn toegewezen en ruim een derde van de realiseringsaanvragen.’