The Idol
Van schoonheid en hoop
In het levensverhaal van de Palestijnse Arab Idol-winnaar Mohammad Assaf blijkt de zangcompetitie waar Hany Abu-Assads The Idol naartoe werkt het minst spannend.
Een Idols-winnaar met politieke en maatschappelijke betekenis, daar kunnen we ons in Europa weinig bij voorstellen. Maar in de Arabische landen is die er wel: toen Mohammad Assaf uit Gaza in 2003 de tv-show won, werd daar hoop uit geput. Uit alle uithoeken kwamen de stemmen voor de Palestijnse deelnemer binnen, wat gezien werd als een teken dat verbroedering in de conflictgebieden nog altijd mogelijk is.
Het was dat gevoel van hoop dat regisseur Hany Abu-Assad aantrok in het project, toen een producent hem vroeg het levensverhaal van Assaf te vertellen. Maar die optimistische insteek blijkt in The Idol niet altijd goed te passen bij het natuurlijke temperament van de regisseur, die zich in Paradise Now (2005) en Omar (2012), beide genomineerd voor een Oscar voor beste niet-Engelstalige film, juist richtte op het punt waar verbroedering botst op een weerbarstige realiteit.
Het eerste deel van de film volgen we de jonge Mohammad in het Gaza van de vroege jaren nul, waar hij met zijn zusje Nour en twee vriendjes een bandje heeft. Voor wie zonder voorkennis de film in gaat, is de vrijgevochten Nour in dit deel van de film in feite de hoofdpersoon. Het meisje dat weigert zich te conformeren aan de beperkingen die de maatschappij haar oplegt, is als personage een stuk interessanter dan haar talentvolle maar onzekere broer. Ook de jonge, debuterende actrice Hiba Atallah speelt haar mannelijke tegenspelertjes van het doek. Hier is de film op zijn sterkst, dicht op deze onschuldige personages en hun zoektocht naar schoonheid in een stuk van de wereld dat om hen heen uit elkaar valt.
Het tweede deel van de film speelt zich tien jaar later af, en richt zich explicieter op de aanloop naar Assafs deelname aan Arab Idol (de originele Arabische titel van de film, Ya tayr el tayer, is de titel van het eerste lied dat Assaf in het programma zong). Hier komen we, hoewel de film op waarheid is gebaseerd, in sprookjesachtiger gebied. Twintiger Assaf steekt illegaal de grens met Egypte over, en weet zonder toegangsticket toch een plek in de voorrondes te bemachtigen.
De echte beelden die Abu-Assad in het slotakkoord van de film steeds vaker door zijn gefictionaliseerde versie heen snijdt — van pleinen vol mensen die op schermen Assafs opmars in de competitie volgen, en van BBC- en CNN-reportages over dit onverwachte talent — botsen daar te veel mee. Abu-Assad laat zich net te veel vangen in de clichés van de sportfilm (underdog wordt winnaar), en verschiet zo de belofte die de film in het eerste uur creëerde.
Joost Broeren