Dreamlife

Een droom in een droom

Dreamlife

Dreamlife, het speelfilmdebuut van Melvin Moti, is een samenvatting van vijftien jaar kunstenaarschap. Deze stilistische toverbal roept vragen op en zaait prettige verwarring – over dromen, bewustzijn, beeld, verbeelding en de aard van film.

Op ongeveer een derde van Dreamlife slaat regisseur Melvin Moti zijn slag. We zien de oudere wetenschapper Emile (Sam Louwyck) in een auto door het bos rijden. Zijn assistenten hebben hem net uit de ondergrondse grot gehaald waar hij onderzoek deed naar het effect op het menselijke bewustzijn van langdurige isolatie zonder natuurlijk dag-nachtritme. Nadat ze bovengronds afwijkende signalen kregen, hebben ze de missie vroegtijdig afgebroken. Emile zit na de plotselinge reddingsactie nog half verdoofd in de auto en mijmert over de tijd, die in ons zit maar ook om ons heen en die de essentie is van verandering.

Maar dit hebben we dan al een keer eerder gezien. En op het moment dat je je dat goed en wel realiseert, valt de zon zo op de vooruit dat hij kortstondig verandert in goudgeel spiegelglas. Het camerastandpunt draait 180 graden en de dialoog verstomt. We dalen af via een licht bochtige bosweg, in een tempo dat vertraagd is of dat lijkt, terwijl de zon door de bladeren valt en neigt naar soft-focus impressionisme. De enige kwalificatie die hier past is ‘dromerig’.

Voorafgaand aan deze scène neemt Dreamlife al een loopje met de chronologie. We beginnen op dag 12, die gevolgd wordt door dag 11 om daarna te belanden op een tijdstip dat toekomst moet zijn maar zich niet laat vastpinnen op een specifieke dag. Vanaf het moment dat we Emile voor de tweede keer bovengronds zien komen, springen we niet alleen heen en weer op de tijdslijn maar tussen parallelle werkelijkheden, verschillende staten van bewustzijn.

Moti baseerde Dreamlife op het waargebeurde verhaal van de Franse geoloog Michel Siffre. Tussen 1960 en 1972 – op het hoogtepunt van de Space Race – sloot hij zichzelf maandenlang op in een grot om de omstandigheden tijdens ruimtereizen te imiteren en de effecten op het menselijk bioritme te onderzoeken. Net als Siffre reduceert Emile zijn leven tot de vitale functies die hij – onderzoeker en proefkonijn ineen – regelmatig en nauwkeurig noteert. Hij slaapt met sensoren op zijn hoofd die zijn neurologische activiteit meten en houdt een droomdagboek bij. Zijn enige gezelschap en afleiding bestaat uit een muis in een kooitje, genaamd Jerry.

Ondanks zijn discipline en zelfopgelegde routine raakt Emile zijn grip op de werkelijkheid kwijt – en wij met hem. Waken en slapen lopen in elkaar over, droomstaat en bewustzijn worden inwisselbaar. Er vindt een droom in een droom plaats, waarvan onduidelijk is aan wiens brein hij is ontsproten. In een verhandeling over het ontstaan van het menselijk bewustzijn in de baarmoeder wordt beargumenteerd dat de neurologische hardware waarmee we waarnemen is geproduceerd toen we in embryonale slaap verkeerden en dat ons bewustzijn dus eigenlijk een afgeleide is van de droom. Meer dan eens stelt de voice-over, mompelend geëchood door een slapende Emile, dat de wereld om ons heen niets meer is dan een projectie van onze geest. Kortom, Dreamlife is een optelsom van Droste-effect en Plato’s grot met een flinke scheut metafysische twijfel en cognitieve paradoxen.

Met zijn experimentele uitwerking past Dreamlife naadloos in het rijtje van Beyond Index (2017, Gerald van der Kaap), Possessed (2018, Metahaven) en History’s Future (2016, Fiona Tan), andere films die door Nederlandse beeldend kunstenaars zijn gemaakt in het kader van het programma De Verbeelding. Maar Moti’s eerste speelfilm past ook naadloos in zijn eigen oeuvre, dat al vijftien jaar de relatie tussen bewustzijn, tijd en ruimte onderzoekt. Een paar van die werken begeleiden de vertoning van Dreamlife in Museum De Pont in Tilburg en ze vormen een mooie aanvulling.

Moti’s werk is hoogst conceptueel maar is over de jaren steeds beeldender geworden. Voor E.S.P (K.O. Mortel) uit 2007 had hij nog genoeg aan een enkele zwart-wit krantenfoto. Die legt het moment vast vlak nadat bokser Sugar Ray Robinson in 1947 een dodelijke klap heeft verkocht aan tegenstander Jimmy Doyle, een ongeluk waarover Robinson in de aanloop naar de wedstrijd had gedroomd en de reden waarom hij de titelstrijd telkens had uitgesteld. Terwijl Doyle’s lichaam bewusteloos tegen het canvas gaat, staat in Robinsons ogen de angstige kennis van het lot te lezen.

Eigenlicht

In zijn korte films vertelt Moti verhalen die complexer zijn en soms behoorlijk abstract. Eigenlicht (The Inner Self in Outer Space) uit 2012 laat fluoriserende mineralen zien die ultraviolet licht absorberen en dit omzetten in zichtbaar licht. De film imiteert de gesteenten en het celluloid wordt lichtbron. Prisoner’s Cinema toont licht dat door het gekleurde glas van een hoog in het beeld geplaatst raam valt. Op de geluidsband vertelt een man wat hij ziet, het meest fantastische schouwspel dat hij ooit heeft meegemaakt. Het is een illustratie van het neurologische fenomeen dat mensen die lang in het donker hebben gezeten, zoals gevangenen in raamloze cellen, lichtvlekken gaan zien. Het hyperactieve brein wordt projector en scherm tegelijk.

De relatie tussen beeld en verbeelding, het menselijk brein en de cinematografische techniek wordt verder uitgediept in Dreamlife. Het gaat hier om de relatie tussen licht en tijd, de essentie van film. Dreamlife begint dan ook met een uitermate filmisch beeld, een sterrenhemel zoals we die kennen uit de openingsscène van Star Wars maar waar ook het begin en einde van alles in ligt besloten. In de grot waar Emile bivakkeert, markeert de natuur het verstrijken van tijd met druipsteenformaties die ontstaan uit de kalk die druppelsgewijs wordt afgezet. De prehistorische mens legde hier in rotstekeningen zijn heden vast, de beoogde prooi van de jacht, en realiseerde zo de eerste vorm van geëxternaliseerde verbeelding. En hoewel Emile met zijn meetmomenten de tijd probeert te temmen, onttrekt zijn beleving van die tijd in herinneringen, verwachtingen en dromen zich aan die rationaliteit.

Zowel in setting als thematiek doet Dreamlife denken aan Solaris (1972), Andrei Tarkovski’s film over een wetenschapper die naar een ruimtestation wordt gestuurd nadat er berichten binnenkomen over hallucinante observaties en zelf ook in een staat terechtkomt waarin verleden, heden en toekomst zich vermengen. Hoewel atypisch binnen het genre blijft Solaris binnen de grenzen van sciencefiction. Moti, die opgroeide met klassiekers maar ook met Bollywood-drama, schakelt hard en veelvuldig tussen stijlen en genres. Hij houdt het losjes bij elkaar door middel van beeldrijm – man in grot versus muis in kooi of fonkelende sterren versus knipperende lampjes van apparatuur. De stukken waarin de onderzoekers worden gevolgd zijn bijna documentair, de uiteenzettingen over bewustzijn en de kosmos vormen een poëtisch beeldessay, en als het allemaal te zwaar dreigt te worden zorgen animaties voor een speelse twist. In het surrealistische hoogtepunt van de film voert Jerry een dansje uit op de klanken van een bossanovanummer.

Die scène is meteen ook de climax van een uitgekiende soundtrack die Moti zelf componeerde. Soms horen we niet meer dan de piepjes van apparatuur of het gedruppel van grondwater, maar veel vaker elektronisch pulsen en een flinke verzameling percussie-instrumenten. Ze geven allemaal ritme aan en delen zo de tijd in. Ze benadrukken op onderbewust niveau dat tijd zich wel laat markeren maar niet laat vangen. Ze is van elastiek en omvat meerdere werkelijkheden tegelijkertijd.


Melvin Moti – Dreamlife, 19 september t/m 10 januari 2021, De Pont museum, Tilburg.