De Oost
Kogelregen schiet z'n doel voorbij
De verwachting was dat er eindelijk een Nederlandse film zou verschijnen die recht zou doen aan de gruwelijkheden die Nederlandse militairen aanrichtten tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. Gruwelijk is De Oost inderdaad, maar in de Indonesiërs, de slachtoffers van de Nederlandse terreur, lijkt de film nauwelijks geïnteresseerd.
Het is 1946. Soldaat Johan (Martijn Lakemeier) vertrekt met zijn legereenheid per schip naar Indonesië. De manschappen – vrijwel allemaal blonde jongens met blauwe ogen en branie – moeten orde op zaken stellen in de kolonie die in de Tweede Wereldoorlog is gehavend door de Japanse bezetting en nu te kampen heeft met separatisten. Deze ‘inlanders’, de oorspronkelijke bewoners van Indonesië, willen na een paar eeuwen Nederlandse bezetting eindelijk een onafhankelijke staat, zonder Nederlandse inmenging. Johan komt terecht op een relatief rustige basis nabij Semarang, waar nationalistische guerrillabewegingen – die het sinds het najaar van 1945 gemunt hebben op ‘niet-Indonesiërs’ als Chinezen en Molukkers en Nederlanders – zich slechts spaarzaam laten zien.
Maar als Johans eenheid tijdens een patrouille in de jungle in een hinderlaag loopt en een kameraad omkomt, bereikt de haat tegen de oorspronkelijke inwoners van ‘Nederlands-Indië’ het kookpunt. Al snel blijkt dat Johan het in zich heeft om zonder gewetenswroeging Indonesiërs te doden. Raymond Westerling (Marwan Kenzari), de toekomstige kapitein van de elite-eenheid Depot Speciale Troepen, ziet in de moordzuchtige novice een loyale volgeling. Als Westerling – die vanwege zijn donkere voorkomen ‘de Turk’ wordt genoemd – carte blanche krijgt om in Zuid-Celebes flink huis te houden, staat Johan aanvankelijk fier aan zijn zijde. Totdat de jonge soldaat de waanzin inziet van de zuiveringsacties in de kampongs.
In weerzinwekkende scènes toont Jim Taihuttu’s De Oost hoe Westerlings troepen dorpen omsingelen en vervolgens de vrouwen en kinderen van de mannen scheiden. Er wordt een bureautje op het dorpsplein geplaatst waarachter de kapitein plaatsneemt. Hij haalt een kladblok uit zijn zak, trekt zijn pistool uit zijn holster en noemt een naam op. De persoon in kwestie, die volgens dubieuze inlichtingeninformatie een terrorist zou zijn, staat op, meldt zich, en krijgt een kogel door zijn hoofd. Gehuil en gekrijs klinkt. Dan volgt nog een naam en nog een executie. Een close-up van het slachtoffer. Na twee fusillades is het punt wel gemaakt en schiet de film zijn doel voorbij. “Dat was een lange dag”, verzucht Westerling na een moordpartij.
Er komt inderdaad maar geen einde aan de kogels en dode lichamen in beeld. Alsof het een vervolg van een actiefilm als Rambo betreft, waarin het dodental het eerste deel moet overtreffen en groteske beelden moeten voorkomen dat de kijker verzadigd raakt. Dat oogt gratuit; meedogenloos in beeld gebracht. Je zou kunnen stellen dat Taihuttu nadrukkelijk kiest voor de bombastische conventies van de oorlogsfilm om zijn verhaal kracht bij te zetten, maar deze geschiedenis van Nederlandse terreur is geen epos, maar een tragedie. De vorm (een traditionele oorlogsfilm) vertrapt de inhoud (in het reine komen met een naargeestig verleden).
De Indonesiërs die ‘standrechtelijk’ worden geëxecuteerd in De Oost zijn in die zin slechts lijven, lichamen, rekwisieten. De film is nauwelijks in hen geïnteresseerd. Er is nog wel de onvermijdelijke romance tussen Johan en een Indonesische prostituee (Denise Aznam), maar die asymmetrische relatie doet denken aan clichés in Amerikaanse films over de Vietnam-oorlog: de prostituee is meer exotische versiering dan een mens van vlees en bloed. Zoals de Nederlanders ook gretig Javaanse culinaire hoogstandjes verslinden op de markt. Indonesië is in De Oost vooral een object van exotisme, met mooie vrouwen, goed eten en ‘terroristen’ die een eigen staat willen stichten.
Jim Taihuttu maakt dezelfde fout als veel Amerikaanse films over de Vietnam-oorlog uit de vorige eeuw. Het lijkt alsof De Oost de onderbelichte kant wil laten zien van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog en de ‘politionele acties’. Maar omdat die wordt bezien vanuit een wit of westers perspectief, draait de film om de daders en niet om de slachtoffers. Daarmee komt de rechtvaardiging om überhaupt een film te maken over Nederlandse wandaden in Indonesië in het geding.
Het staat in een scherp contrast met het later dit jaar te verschijnen Quo vadis, Aida? van Jasmila Žbanić. Ook een film over een zwarte pagina uit het Nederlandse verleden – de genocide van duizenden Bosnische moslims in Srebrenica in 1995. Žbanić vertelt in haar film niet alleen van de gruwelen, maar toont óók de pijn, van de slachtoffers én van de nabestaanden. In De Oost wordt vooral gereflecteerd op de Nederlandse troepen en hun benevelde, racistische en eurocentrische blik op Indonesië (ook de Molukse troepen die aan Nederlandse zijde vochten spelen slechts een piepkleine bijrol). Daarmee erkent Taihuttu’s film weliswaar: ja, we waren fout en deden daar foute dingen. Maar tegelijk schuwt hij de vraag naar de ervaringen van Indonesiërs zelf en de destructieve invloed van het Nederlandse optreden op de lange termijn. Zoals die bijvoorbeeld naar voren komt in de baanbrekende documentaire The Act of Killing (Joshua Oppenheimer, 2012), over het bloederige postkoloniale tijdperk in Indonesië. Indonesiërs figureren in De Oost enkel in de periferie van hun eigen wereld.
En dan is er het scenario. Met Raymond Westerling als een Kolonel Kurtz-achtige figuur, die met elke stap de wildernis in ook meer in de greep van de waanzin komt. Westerling wordt aan het begin van de film al gepresenteerd als een psychopaat, maar dan is hij nog zwijgzaam en bedachtzaam. Kenzari (die overigens net als Lakemeier een prima rol neerzet) krijgt gaandeweg helaas steeds meer banale dialoog. Misschien wilden Taihuttu en coscenarist Mustafa Duygulu benadrukken hoe banaal genocide kan zijn, maar het werkt averechts: Westerling verwordt tot een cartooneske bad guy uit een van Tarantino’s anachronistische wraakfilms.
De verbeelding van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog smeekt juist om een serieuzere toon. Bovendien is exact deze discussie decennia geleden al gevoerd rond films als Platoon (Oliver Stone, 1986) en Apocalypse Now (Francis Ford Coppola, 1979). Het lijkt wel of daar niets van geleerd is. Alsof de makers gewoon een Nederlandse Vietnam-film wilden, met coole oneliners en helden die geen helden blijken te zijn. Never mind de historische wreedheden en de reductie van Indonesiërs tot exotisch decor. Zo hinkt de film op twee gedachten: film als entertainment én film als blootlegger van historische wreedheden. Die twee gaan moeizaam samen: een historisch trauma laat zich niet zomaar vatten in een spanningsboog.
Dat het wel kán, toont een film als Elem Klimovs Kom en zie (1985), waarin de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog in Wit-Rusland worden getoond door de ogen van twee tieners. Het onverbloemd tonen van het ondenkbare heeft in deze tragedie een legitieme functie: omdat de ernst van de situatie van de twee personages, die vluchten voor de naziterreur, moet worden benadrukt; de tastbaarheid van en nabijheid tot de dood. Via groteske taferelen worden de twee herinnerd aan hun eigen sterfelijkheid, de onmiskenbare reden waaróm ze vluchten, de verklaring voor de angstige blik in hun ogen. Zodra aangrijpende beelden van etnische zuiveringen hun functie verliezen, of gratuit ogen, wordt het evenwel problematisch.
En dat is in De Oost ontegenzeggelijk het geval. Saillant is dat er bij de film straks een lespakket wordt aangeboden. Zodat we lessen kunnen trekken uit het verleden. Maar waar The Act of Killing leidde tot discussies over de Nederlandse en Japanse bezetting van Indonesië en de Amerikaanse inmenging van de CIA, is het de vraag welke lessen er uit De Oost kunnen worden getrokken. Het rechtvaardig verbeelden van de geschiedenis behelst dat je de slachtoffers een stem geeft. Daarvoor laat de bombast van De Oost geen ruimte.
De Oost is vanaf 13 mei te zien via Amazon Prime Video.