Cemetery of Splendour

...en de dood die als een droom is

Waarschijnlijk lijden we allemaal aan een mysterieuze slaapziekte en hebben we de lichttherapie van Apichatpong Weerasethakul nodig om daarvan te genezen.

Er zijn veel beelden in Cemetery of Splendour die je na afloop van de film in je ogen zou willen bewaren. Zachtjes je oogleden er overheen sluiten, ze koesteren in je traanvocht. Omdat hun stille onnadrukkelijke schoonheid ontroert.

Één beeld in het bijzonder vat dat gevoel voor mij samen: het is een shot van de lucht: bleekblauw, verwaaide wattenwolk, zo’n lucht, gewoon, niet bijzonder spectaculair. En dan rechts in beeld een microscopisch vergrote waterdruppel. Een amoebe. Zo’n krioelende zee van leven.

Ik weet niet onder wat voor omstandigheden je die twee dingen tegelijkertijd kunt zien – het grote en het kleine, het zichtbare en het onzichtbare, nu eens met je ene, dan weer met je andere oog – anders dan in een film van de Thaise regisseur Apichatpong Weerasethakul (Tropical Malady, Uncle Boonmee Who Can Recall His Past Lives) in wiens werk geen scheidslijnen tussen de verschillende realiteiten bestaan. Er is geen andere filmmaker in de wereld die de geesten van dode koningen, een close-up van een urinezak aan een ziekenhuisbed, de stille eenzaamheid van boeddhistische tempelkitsch, een erectie onder een laken en al dat groen groener groenst van het Noordoost Thaise Khon Kaen (de geboorteplaats van de filmmaker) in één film bij elkaar kan brengen en eruit laten zien alsof het duizelingwekkend licht van terloopsheid is.

Er is een ander beeld in Cemetery of Splendour dat meer opvalt, omdat het vaker herhaald wordt, in alle neonkleuren die het spectrum rijk is. Het is het beeld van een geïmproviseerd ziekenhuiszaaltje vol slapende soldaten. Ze worden daar behandeld tegen een mysterieuze slaapziekte. Het grootste gedeelte van de tijd liggen ze daar in comateuze toestand, beschenen door hel oplichtende fluorescerende lampen. Slow cinema science fiction.

Tussen de verpleegsters en artsen die rondom hun bedden scharrelen ontmoeten we ook Jen, een vrijwilligster uit het dorp, en Keng, een jonge vrouw van wie wordt gezegd dat ze als medium met de slapende mannen kan communiceren. Soms worden ze even wakker, en zo raakt Jen bevriend met Itt, die op zijn beurt weer doorgeefluik is voor een veel oudere geschiedenis, en de stemmen van degenen voor wie de dood een droom is: de oude koningen wier graven door de bouwwerkzaamheden buiten het ziekenhuis zijn geschonden en wier slaap die als een dood is, is verstoord.

Cemetery of Splendour is in zekere zin een vervolg op Syndromes and a Century (2006), de semi-autobiografische film waarin Apichatpong Weerasethakul terugkeerde naar het ziekenhuis waar zijn beide ouders werkten. Ook in die film liepen traditionele en westerse geneeskunde, het banale en het spirituele, popcultuur, sciencefiction en boeddhisme naadloos in elkaar over. Het werd hem door de censuur niet in dank afgenomen. In Cemetery of Splendour komt daar nog een politieke dimensie bij: de slapende soldaten, de geesten van het verleden, het omwoelen van die schuldige aarde (de Isaan-provincie is niet alleen de armste van het land, maar ook getekend door bloedige conflicten), het zijn allemaal metaforen voor de militaire machtsovername in mei 2014.

Met elke nieuwe film die hij maakt logenstraft Apichatpong het vooroordeel dat zijn films hermetisch of mystiek zouden zijn. En van al zijn films heeft Cemetery waarschijnlijk de meest toegankelijke, eenvoudige, en binnen de verschillende domeinen van droom, waakslaap en wakkere realiteit, lineair vertelde plot. Hij countert elke vorm van mogelijke plechtigheid of zweverigheid met de praktische alledaagsheid, compassie en genereuze humor die zo kenmerkend zijn voor het boeddhisme. Cemetery of Splendour is de lichttherapie die de toeschouwer euforisch wekt uit zijn sluimer.