Asphalt City

De ambulance als stoomwals

Asphalt City

Als pulp over ambulancebroeders in helse omstandigheden raast Asphalt City heerlijk door.

Een film kan mislukken en alsnog goed zijn. Asphalt City behoort tot die categorie. Bijna elke andere film in het microgenre van de ambulancebroeder-cinema is beter en toch beklijft Asphalt City’s lompe intensiteit meer dan een jaar na zijn Cannes-première (toen met de titel Black Flies) nog steeds.

Dat is mede te danken aan Jean-Stéphane Sauvaire’s toewijding aan het vangen van de waanzin die door het nachtleven in New York raast. Denk aan de krankzinnigste scènes uit Martin Scorsese’s Bringing Out the Dead (1999) als de grondlijn van een film die het liefst de hele tijd op 130 procent opereert. Diep zijn de reflecties op wanorde in de vervallen metropool niet, maar zodra de sirenes loeien walst Asphalt City zonder al te veel na te denken alsnog over je heen.

De stiekeme redder van deze koeltjes ontvangen film is Sean Penn. Als een van de grote Amerikaanse steracteurs van weleer is Penn een beetje uit de mode geraakt, maar de rol van uitgebluste ambulanceveteraan meet hij zich hier moeiteloos aan. Zijn korrelige stem en het reliëf van de rimpels die over zijn uitgeputte gezicht golven doen wellicht het meeste werk, en toch zie je Penn amper meer met zo veel pijn en precisie acteren als hier. Zijn Gene Rutkovsky wordt in de ambulance gezet naast groentje Ollie Cross, een rol waar Tye Sheridan zich flink in kan vastbijten. Hun nachtelijke tochten door de hel van het falende Amerikaanse zorgstelsel scheppen een band die zich bijna niet in woorden laat uitdrukken.

Dat is een handige beschrijving voor een film die het voornamelijk van zijn beelden moet hebben. Asphalt City tikt bijna alle clichémomenten af die je verwacht in een verhaal over een cynische, doorgewinterde professional en de naïeve, idealistische nieuweling die bij hem in de auto stapt. Het is dus de kunst om door die clichés heen te kijken en te voelen wat Asphalt City wél goed doet. Met een gonzo-achtige brutaliteit duikt Sauvaire hier in de shit en graaft hij naar nachtmerrieachtige taferelen aan de rafelranden van de stad.

Met de hyperintense gevangenis-vechtfilm A Prayer Before Dawn (2017) bewees Sauvaire zich al als bekwame visuele verteller met een sterk gevoel voor intensiteit. Hier is de ambulance dus letterlijk zijn vehikel voor ongenuanceerde, maar wel goedbedoelde spierballencinema.

De inwaarts gekeerde melancholie van Bringing Out the Dead hoeft dit niet te zijn, want die film bestaat gelukkig al. Sauvaire, Penn en Sheridan doen hier vrij specifiek hun eigen ding: dikke, domme pulp met een stevige dosis systeemkritiek.