Matthijs van Heijningen over zijn carrière

‘Ruziemaken was wel een karaktertrek van me’

Matthijs van Heijningen. Foto’s: André Bakker

Matthijs van Heijningen sr. was vanaf de jaren zeventig 45 jaar lang een gezichtsbepalende factor in de Nederlandse filmindustrie. Hij produceerde meer dan veertig films, waaronder Van de koele meren des doods, Kracht en Eline Vere. Ciske de Rat was zijn grootste financiële succes. 17 april wordt hij tachtig. Een monoloog.

“Of produceren leuk is? Nee, niet meer. Wat ik leuk vind, is praten over de opzet. Het scenario, de casting, de locaties, wie de regie gaat doen. Maar produceren is ook vreselijk. Lijden. Altijd maar weer zeuren, zeiken, trekken, achter die financiering aan. Dat is steeds erger geworden. Ooit had je de financiering wel rond met drie, vier partijen. Inmiddels is het veel ingewikkelder.

“Tijd is bij film altijd geld. Als er geld is, kun je een film tot een succes maken. Je hebt meer tijd om de film te maken, meer tijd om erover na te denken, meer geld om hem uit te brengen. Een film moet een bepaald bedrag kosten. Als hij daaronder gaat zitten, wordt het armoe. Dat zie je. Dat voel je. Dat werkt gewoon niet. Je moet op een bepaalde schaal werken en als dat niet lukt moet je er van af zien. Kijk maar naar Redbad. Of naar Kenau. Of naar De Oost. Voor veel te weinig geld gemaakt. Tegenwoordig heb je productiehuizen waar tien jongens en meisjes het hele jaar aan de gang gehouden moeten worden. Van ellende gaan ze dan maar documentaires en commercials en bedrijfsfilmpjes maken. Alleen bij een arthousefilm wil het nog wel eens lukken om met een klein budget weg te komen, als de inhoud sterk genoeg is.

“Gezien de bescheiden budgetten in Nederland is een sterke inhoud het enige waar je internationaal mee zou kunnen scoren. Maar dat hoef je niet te verwachten van mensen die al een mediabedrijfje hebben opgetuigd en daar de aandelen van hebben verkocht aan een buitenlandse partij. Die moeten productie draaien. Dan dondert het niet meer waar een film over gaat. Ik hoefde dat nooit. Ik had geen overhead. Mijn partner Guurtje Buddenberg en ik zijn met Sigma Film natuurlijk altijd onafhankelijk geweest. Kantoor aan huis.

“Inmiddels kun je eigenlijk geen film meer maken zonder een buitenlandse coproducent. Je moet Europees gaan. Profiteren van fiscale maatregelen. Alles is gereglementeerd. Je komt nauwelijks meer toe aan de inhoud. Vroeger had je het Productiefonds en daar zat meneer Bosman. Dan kwam je als jong broekie met een project van Adriaan Ditvoorst en dan zei Bosman: “Ik zou het niet doen als ik jou was… maar ja, als je dan persé wil…” en met een beetje steun van de distributeur kreeg je het voor elkaar. Maar jezus, kijk tegenwoordig ‘ns naar de aftiteling. Naar welke mensen en instanties en partijen er allemaal op en in zitten. Vanuit alle hoeken en gaten. Het klinkt als het gezeur van een oude man, dat snap ik, maar zulke ontwikkelingen maken het filmen wel érg moeilijk. Ik beschouw films maken in Nederland als een verloren zaak.

“Toen kwam televisie om de hoek kijken die allemaal dramaturgen en theaterwetenschappers in dienst hadden. Het ergste soort non-valeurs dat er bestaat. Mensen die niks kunnen, nog nooit iets gedaan hebben in hun leven en toch ergens bij een omroep een vaste baan hebben en die het project beoordelen. En een hekel aan mij hebben. Wij hebben nooit dingen voor tv geproduceerd. Achteraf gezien natuurlijk stom, maar daar haalden we onze neus voor op. Wij maakten films voor de bioscoop. Wat er mis is met televisie? Of het is te vluchtig, of series worden uitgemolken. Joop van den Ende treurnis. Iets over een herdershond. Over een ziekenhuis. Dat soort ellende. Al die series zijn vreselijk. Dikke stront. Veel te goedkoop gemaakt. Als ik er destijds in was gestapt was ik nu ook miljardair geweest. Een serie als The Crown heeft een budget van tien miljoen per aflevering. En dan wordt het toch weer veel te lang. Te uitgesponnen. Oppervlakkig. Nee, ik heb er niks mee.

“Vroeger maakte ik elk jaar een film. Ik ben wel acht jaar bezig geweest om De Gijsbrecht uit de grond te trekken met Theu Boermans als regisseur. Ik wilde geen compromissen sluiten dus ook de verkrachting van twintig nonnen op het altaar van de Nieuwe Kerk op de Dam moest er in. Maar ik kreeg het maar niet rond. Ik had er zes miljoen voor bij elkaar. Maar het moest meer kosten, want daar ging ik het niet voor doen. Ik heb al het geld dat ik had verzameld weer terug moeten geven. Pijnlijk. Ik kwam twee miljoen tekort. Dat is altijd mijn grootste frustratie gebleven.

“Ik ben mijn hele leven met geld bezig geweest, want je had het nodig om iets te maken. Ik heb nooit films gemaakt om er geld mee te verdienen. Mijn keuze wordt bepaald door wat ik zelf wil zien. Ik produceerde geen film voor een ander of voor een publiek. Je hoopt natuurlijk wel dat anderen de film dan ook mooi zullen vinden. Als er geen mensen komen zoals bij De zwarte meteoor van Guido Pieters of De vriendschap van Nouchka van Brakel, tsja dan is het pech. En het kost je een hoop geld als niemand komt kijken. Maar winst was nooit het uitgangspunt.

“Kijk, een gereformeerde heeft altijd gelijk, want die heeft het ware geloof. Op de meeste films die ik heb gemaakt, zat aanvankelijk niemand te wachten. Die wilden de financiers in principe niet. Om dan toch de overtuigingskracht te vinden om meer dan veertig films voor elkaar te krijgen: daarin heeft het gereformeerde geloof mij goed geholpen. Ik heb elke film moeten bevechten.

“Aan Ciske de Rat heb ik het meeste verdiend. Bijna twee miljoen en je hoefde destijds nog niet alle winst terug te betalen. De lift is over de hele wereld verkocht maar niet door mij. Daar had ik een agent voor. Ik ben helemaal geen zakenman. Ik ben cultureel ondernemer. Dat gehannes over geld had alleen tot doel om een film rond te krijgen. Als je daar dan een kasteel of een mooi grachtenpand aan overhoudt, is dat mooi meegenomen. Maar dat is nooit een doel op zich geweest. Natuurlijk wél proberen een zo goed mogelijk percentage bij de filmdistributeur en bij de bioscopen eruit te persen. Zeker in het begin zat er ook eigen geld in en dat moest terugverdiend worden. De meeste producenten zijn niet zakelijk. Ik ben niet slim of sluw. Ik bedenk oplossingen. In dienst van de film. Er moet ook wel een boodschap in zitten. Je moet er wat van meenemen. Een vrouw als Eva: vrouwen die verliefd op elkaar worden. Gebroken spiegels: puur feminisme. Nou, dat was wat in 1979. Dat waren gedurfde films. Nee, Flodder had ik niet willen maken. Ik zag het succes ook helemaal niet aankomen.

“Ik heb inmiddels een wereldreis gemaakt op een cruiseschip en ik heb wat geïnvesteerd in een nieuwe Amsterdamse bioscoop op de Zuidas. Maar als er iemand voor de deur zou staan met een mooi scenario… Ik heb nooit afscheid genomen van het vak. Ik ben gewoon even op sabbatical. Hahaha. Nou, eigenlijk vond ik dat het wel rond was nadat ik Het leven is vurrukkulluk had gedaan met Frans Weisz. Wat zou ik nu nog willen maken? Ik geloof niet dat ik wezenlijk ben veranderd ben sinds mijn eerste film 45 jaar geleden en mijn laatste in 2020. Ik zit qua gevoel en persoonlijkheid nog wel steeds in die jaren tachtig. Uiteraard ben ik milder geworden. Maar ik kan me nog steeds vreselijk opwinden als door het Filmfonds zo gerekt en getrokken wordt aan een filmplan dat al het leven eruit verdwijnt. Mijn god, ik benijd hedendaagse producenten en filmmakers niet die daarmee moeten werken.

“Je kunt vandaag de dag ook niemand meer uitschelden of er ruzie mee maken, dan word je meteen beticht van grensoverschrijdend gedrag. Vroeger kon dat wel. Net zoals je vroeger op school geslagen kon worden. Ruziemaken was wel een karaktertrek van me. Iemand ontslaan en dan de volgende dag weer in dienst nemen. De laatste keer dat ik écht ruzie heb gemaakt was op een slotavond van het Nederlands Filmfestival in Utrecht. Heb ik twintig minuten tegen Doreen Boonekamp staan schreeuwen die toen nog directeur van het Filmfonds was. Ze liet het gelaten over zich heen komen. Die dacht natuurlijk: ‘Daar heb je Matthijs weer’. Wat mij dan weer aanspoorde om nog een tandje bij te zetten. Dat ging over het gebrek aan fantasie en durf bij het Fonds en alles in regeltjes inbedden waardoor er geen enkele spontaniteit meer is. Al die filmplannen moeten zo vaak aangepast en gewijzigd worden dat die scenario’s nergens meer op slaan. Maar goed, we zullen wel zien wat er voor interessants verschijnt. Ik denk niks.”


Dit artikel kwam tot stand op basis van citaten uit twee podcasts die in opdracht van Het Ketelhuis werden gemaakt.