De vriendschap

Rolbezemen en knutsel-euthanasie

Gerard Cox in een dijenkletser

In De vrienschap van Nouchka van Brakel lopen twee oude vrienden elkaar na veertig jaar weer tegen het lijf. En weer worden beiden verliefd op dezelfde vrouw. Lachen met Gerard Cox, Willem Nijholt en Pleuni Touw.

Ooit Gerard Cox met lekker vet Rotterdams accent zien spelen in de tv-serie Toen was geluk heel gewoon? In De vriendschap speelt Cox dit type, maar dan een jaartje of vijftien ouder.

Een volksjongen en weduwnaar van zestig op gymschoenen en een wollen mutsje op het hoofd, die als scharrelaar leeft van vage handeltjes. ("Ik heb nog mooie mobieltjes in de handel"). Verknocht aan Rotterdam, waar hij meestal is te vinden aan de oevers van de Maas ("De Hef is de mooiste spoorbrug van de wereld") of in de snackbar van zijn dochter. Het maken van een wereldcruise is zijn grote droom.

Enter Willem Nijholt, die na veertig jaar plotseling uit Amerika opduikt in zijn geboorteplaats Rotterdam. Zijn personage is het tegendeel van dat van Cox: een gesoigneerde heer, keurig in het pak, witte hoed, snorretje en een bijna bekakte stem.

Cox en Nijholt zijn oude jeugdvrienden. Ze hebben elkaar veertig jaar niet gezien en dat is niet zonder reden, want ooit waren ze verliefd op dezelfde vrouw, waarna Nijholt naar Amerika vluchtte. Sindsdien waaierden hun levens uit in verschillende richtingen. Een filmmaker als Claude Sautet zou over deze vriendschap, of beter: hernieuwde vriendschap, een bitterzoete film hebben gemaakt: de ontroering van het weerzien, het pijnlijk gedeelde verleden, dat zich met volle kracht aan de twee mannen opdringt als beiden veertig jaar later weer dezelfde vrouw (Pleuni Touw) begeren.

Gigolo
Ontroering is ver te zoeken in De vriendschap, want Nouchka van Brakel (Van de koele meren des doods, Een maand later), die het scenario schreef en de film regisseerde, weet niet wat een tragikomedie is. Haar film is een vergaarbak van grappen en grollen, waarvoor zelfs de Engelse komiek Benny Hill, gespecialiseerd in moppen die onbedoeld de hevigheid van de seksuele repressie in Engeland ("Komt een vrouw bij de dokter…") verraadde, zich zou schamen. Dat is onmogelijk, zegt u? Het is mogelijk, zeg ik na het zien van De vriendschap.

Neem de pikante dijenkletser, waarin Nijholt aan Pleuni Touw het genot van sigarenroken uitlegt, terwijl Cox voor de deur hun gesprek afluistert. Cox hoort Nijholt zeggen dat je hem er eerst uit moet halen ("Groot hè?") en vervolgens moet bevochtigen. "Oh, wat een genot," Cox is in alle staten: ligt Nijholt daar een beetje "te rolbezemen, rampetampen, vozen, wippen" met de vrouw die hij begeert?

Ander voorbeeld. Touw heeft een oude buurvrouw, ‘de freule’ genaamd, die seks wil. Er wordt een gigolo besteld – zwarte huidskleur, want in Van Brakels denkwereld is dat choquerend – die de freule bedient. Lachen, want de vrouw krijgt onder het vrijen een dodelijke hartaanval.

Het dieptepunt is een euthanasiescène, die in zijn smakeloosheid zelfs choquerend is. Van Brakel toont ons een vorm van knutsel-euthanasie, waarvoor Cox de dodelijke pil levert op een toon alsof hij een aspirientje komt brengen: "Hier is je one way ticket to heaven. Vraag me niet wat het heeft gekost! Oplossen in water, wodka erachteraan en het is zo gepiept."

De vriendschap is geen cinéma de papa maar cinéma infantile. Om met Cox te spreken: "Lik m’n reet is ook een wals."