Jos Stelling en Michiel van Jaarsveld
Omhelsd en verguisd in Moskou
Kunnen filmmakers in Nederland nog een oeuvre opbouwen? Een gesprek met Jos Stelling (62), die met Duska zijn negende film heeft gemaakt, en Michiel van Jaarsveld (36), die zes jaar na zijn speelfilmdebuut Drift nog steeds knokt voor een tweede speelfilm.
Maak er alsjeblieft geen klaagverhaal van, zegt Michiel van Jaarsveld, die net de laatste hand heeft gelegd aan de zevendelige tv-serie Stellenbosch. Het in totaal bijna zes uur durende drama portretteert het wel en wee van een in de jaren zestig naar Zuid-Afrika geëmigreerde Nederlandse familie. Tegen de achtergrond van de Apartheid bouwt men een succesvol bestaan op als wijnbouwers, maar in de jaren tachtig zorgt de internationale economische boycot van Zuid-Afrika voor onzekerheid. Als het echtpaar terugkeert naar Nederland neemt hun dochter de wijnboerderij over. De familiebanden komen op scherp te staan door een verzwegen tragische gebeurtenis uit het verleden.
Stellenbosch, dat op het Nederlands Film Festival in première gaat en vanaf 4 november wordt uitgezonden, heeft met Monic Hendrickx, Jan Decleir, Eric Schneider, Anne-Wil Blankers en Jeroen Willems een geweldige cast. De maker is meer dan tevreden over de serie. “Ik ben er trots op en dat zeg ik niet zomaar, want dat vind ik echt. Stellenbosch is het rijkste en breedste dat ik tot nu toe heb gedaan. Ik heb enorm veel geleerd, zoals het door elkaar weven van verhaallijnen.”
Het is duidelijk: we hoeven geen medelijden met Van Jaarsveld te hebben. Sinds zijn speelfilmdebuut Drift in 2001 maakte hij een paar korte films, leverde hij een bijdrage aan de Theo van Gogh-hommage Allerzielen en regisseerde hij het tv-drama Storm. Stellenbosch, naar een scenario van Jacqueline Epskamp, die ook Drift schreef, noemt hij het hoogtepunt in zijn werk.
Kulargumenten
Toch knaagt er iets aan Van Jaarsveld. Om te snappen wat, moeten we terug naar Drift. Het drama over een twintigjarige jongen, die na het vertrek van zijn gescheiden, labiele moeder de opvoeding van zijn puberzus op zich neemt, kreeg lovende recensies. Robbert Blokland noemde de film in de Filmkrant ‘indringend, geloofwaardig en eerlijk’. Peter van Bueren prees in de Volkskrant ‘de subtiele levensechtheid’ en de ‘schitterende hoofdrol’ van Christel Oomen. Marco Weijers bewonderde in de Telegraaf Van Jaarsvelds ‘oog voor detail’.
De Nederlandse critici stonden niet alleen in hun oordeel. Naast de prijs van de jongerenjury op het Nederlands Film Festival won Drift internationale prijzen. Ook was de film op tientallen festivals te zien. Van Jaarsveld reisde een jaar de wereld rond en toen werd het stil. Nou ja, stil. “Ik wilde weer een speelfilm maken en leverde een plan in bij het Filmfonds. Het werd afgewezen. Ik leverde nieuwe plannen in die ik prachtig vond, maar ook die werden afgewezen. Ik kwam met complete scripts, maar men zag er niets in.”
Het pijnlijkst was de afwijzing van zijn script Wunderkind, waarin niet alleen Van Jaarsveld heilig geloofde. “Ik had de steun van het Duitse Pandora Film, dat films van Jim Jarmusch heeft geproduceerd. Ze vonden Wunderkind prachtig en wilden coproduceren. Barbara Sukowa zou erin meespelen. Iedereen was enthousiast, behalve het Filmfonds. Het meende dat het Nederlandse publiek niet zat te wachten op deze film.”
Wat de bezwaren waren? “Die vind ik niet interessant. Het zijn vaak kulargumenten, zoals het gebrek aan identificatie met de hoofdpersoon. Ik dacht met Drift krediet te hebben opgebouwd, maar het bleek een misvatting. Ach, misschien had het Filmfonds gelijk en was het een rotfilm geworden. Toch wil ik Wunderkind nog steeds maken.”
Cultuurmaffia
Jos Stelling heeft Van Jaarsveld aangehoord met de blik van een man die dit soort ellende al honderd keer heeft meegemaakt. Nuchter klinkt het: “Degene die betaalt, bepaalt. Als hij jouw plan niet leuk vindt, houdt het op. Film in Nederland heeft iets volstrekt artificieels. Iedereen doet alsof. In de jaren zestig en zeventig leek er een Nederlandse auteurscinema te ontstaan, maar het is niet gelukt. Filmauteurs zitten klem tussen de uitdijende groep cultuurmanagers en commerciële producenten. Ook Alex van Warmerdam moet nog steeds naar commissies. De cultuurmaffia eist scenario’s en snapt niet dat in echte filmculturen het beeld centraal staat. Ze hebben het script heilig verklaard, terwijl grote filmmakers, van Polanski tot Fellini, nooit een kant en klaar scenario hebben als ze beginnen te filmen. Ze werken niet met papier, maar met ideeën.”
Stelling kan nog uren tieren, maar we willen weten hoe hij Duska gefinancierd kreeg. “Wil je het echt weten? Ik had een script [van Hans Heesen, JvdB] en geld uit Rusland en Duitsland, maar het Filmfonds wees het script af. Ook na hoger beroep en een bezoek aan het bestuur bleef men bij afwijzing. Omdat het in Nederland te lang duurde, haakte Duitsland af. Toen het Filmfonds uiteindelijk toch meedeed, moest ik op zoek naar een nieuwe partner voor Duitsland. Dat duurde te lang, zodat de termijn bij het Filmfonds verliep. Mart Dominicus — zijn naam mag wel eens worden genoemd — redde de film. Hij [destijds intendant artistieke film bij het Filmfonds, JvdB] praatte niet meer over het scenario, maar gaf subsidie op basis van mijn naam. Zo hoort het in de auteurscinema, want daarin draait het om personen en niet om scenario’s.”
Het argument dat fondsen filmmakers geen carte blanche geven omdat ze hun geld goed moeten besteden, maakt op Van Jaarsveld geen indruk. “Alle grote filmmakers hebben ook slechte films gemaakt. Je moet de kans krijgen je te ontwikkelen.” Stelling: “Dat is precies het probleem. We hebben in Nederland een debutantencultuur. Als je terugkijkt in veertig jaar Nederlandse filmgeschiedenis, zie je veel geslaagde, persoonlijke debuutfilms. Denk aan Zusje. Het probleem is de weg erna. We moeten een cultuur krijgen waarin jonge filmmakers kunnen groeien. Je moet ze koesteren en ze het recht gunnen op een mislukking. Alleen dan wordt het wat.”
Halve gare
Dat de Nederlandse filmwereld een debutantencultuur is, lijkt te worden weersproken door Stellings carrière, waarin Duska zijn negende speelfilm is. De maker ziet geen tegenstelling. “Als ik het van Nederland had moeten hebben, was ik allang gestopt. Mijn film De wisselwachter draaide in 1986 drie weken in Amsterdam, maar drie jaar in Rome. In Het Dagblad van het Noorden stond als kop boven de recensie van mijn voorlaatste film No Trains No Planes: ‘platter dan plat’. Waaraan had ik dat verdomme te danken? Een maand later kreeg de film de prijs van de stad St. Petersburg. Daar vond men het een artistieke film.”
Stelling betwijfelt of hij in Nederland zijn tiende film haalt. “Ik ben het ontzettend zat. Ik heb te maken met mensen met wie ik helemaal niets te maken wil hebben. Ik lijk wel een halve gare, want ik zit hele dagen te liegen om geld te krijgen. Misschien ga ik in Rusland iets met Tsjechov doen. Ik kan er een film maken. Er is daar veel geld en gevoel voor filmcultuur. Alleen al in Moskou zijn vier filmacademies.”
Van Jaarsveld valt bijna van zijn stoel. “Voor artfilms is toch helemaal geen geld in Rusland? Hoe heet die regisseur van 4? Ja, Ilya Khrzhanovsky. Hij vindt nergens geld. Andrej Zvjagintsev van The Return zocht voor zijn nieuwe film geloof ik geld in België. Hoe kan jij daar dan wel geld krijgen? Ben je er zo populair?” Stelling: “Ik kan er niets aan doen, maar ik ben er inderdaad populair. Ik ben de favoriete regisseur van Aleksej Balabanov [regisseur van de succesvolle gangsterfilm Brat, JvdB].” Van Jaarsveld, lachend: “Ik ben met Drift juist verguisd in Moskou. Men vond de film pervers en voelde zich er zelfs door beledigd. De suggestie van seksuele gevoelens tussen een broer en een zus vond men schandelijk. Drift was een teken dat het met het Westen helemaal de verkeerde kant op gaat.” Stelling: “Onderschat de Russen niet. Het zijn poëtische en aardige mensen. Het is een vooroordeel dat ze allemaal patjepeeërs zijn. Melancholie is de basis van hun cultuur. Alle Russen spelen piano. Wij leren kinderen zwemmen, maar zij pianospelen. Ieder kind op een normale school leest er Poesjkin. Onder het communisme was die cultuur weg, maar hij komt nu weer terug.”
Overlevingsmiddel
Terug naar de in Moskou niet populaire Van Jaarsveld, zodat hij voor zijn tweede speelfilm wel van Nederland afhankelijk is. Hij loopt niet warm voor de suggestie om net als Eddy Terstall niet op fondsen te wachten, maar een lowbudget film te maken. “Ik ben Eddy niet en maak andere keuzes. Je kunt met leuke dialogen goedkope films maken, maar dat is niet wat ik wil. Voor mijn dialogen en verhaal heb ik tijd en geduld nodig. Ik kan het niet snel doen, want dan wordt het niks.” Waarom het niet snel kan? “Het is lastig uitleggen, maar mijn werk is voor mij verbonden met zaken op de bodem van mijn ziel — of die van mijn personages. Het hoeft niet per se iets duisters te zijn, want het kan ook geestig of brutaal zijn. Maar het houdt zich op in de duisternis en laat zich daar moeilijk uit losweken. Het is iets onuitsprekelijks dat zich niet in woorden laat vangen. Daarom ben ik filmmaker. Ik geef het vorm in films. Het geeft een enorme kick als het lukt en het resultaat op een groot doek in de bioscoop is te zien.”
Stelling en Van Jaarsveld verschillen in veel opzichten, maar over één ding zijn ze het eens: de moderne beeldcultuur is hen een gruwel. Van Jaarsveld: “Er is een enorme vervuiling van het beeld. Overal is het ontdaan van zuiverheid. Vervuilde beelden verwijzen niet naar de wereld, maar zijn een reflectie van een reflectie. Ze ontnemen het zicht op het originele beeld. Je ziet deze vervuiling ook bij mensen. Bij sommigen is het al zo erg dat ze niet weten of hun gedrag uit henzelf voortkomt of dat ze het kopiëren van films en televisie.”
Stelling: “Ik wil niet alleen maar klagen, maar ook naar mogelijkheden kijken. Ik wil met filmmakers een verbond van filmkunstenaars oprichten. Een soort Verlag der Autoren. Geen vakbond, maar een oude fabriekshal met studiofaciliteiten. Een plek waar filmmakers in een veilige bedding ideeën kunnen ontwikkelen. Zo krijgen we misschien persoonlijke films.” Van Jaarsveld benadrukt nog eens het belang van zulke films: “Auteursfilms zijn voor mij altijd ongelofelijk belangrijk geweest. Een overlevingsmiddel. Antonioni’s L’avventura veranderde mijn blik op de wereld. Met mijn films wil ik anderen dat gevoel geven. Geloof me: die tweede film komt er.”
Duska gaat op het Nederlands Film Festival in première en draait vanaf 4 oktober in de bioscopen. Stellenbosch gaat op het Nederlands Film Festival in première en wordt vanaf 4 november uitgezonden op televisie.