Joost van Ginkel over 170 Hz

Liefde in gebarentaal

Een grote liefde. Romeo en Julia op de vlucht. 170 Hz van Joost van Ginkel vertelt een klassiek liefdesverhaal in gebarentaal: “Ik wilde een film maken die overal ter wereld te verstaan zou zijn.” Een gesprek over geluid met een quiz erin verstopt.

“Binnen twee dagen had ik het idee voor een klassiek verhaal over twee tieners die van huis weg lopen.” Aan het woord is regisseur Joost van Ginkel (1971) over zijn debuutfilm 170 Hz, vorig jaar de grote verrassing van het Nederlands Filmfestival waar hij werd bekroond met het Gouden Kalf voor de Publieksprijs en de MovieSquad Award van de jongerenjury. Van Ginkel werkte als televisiemaker en maakte eerder de korte films Zand (2008) en Kus (2009).

“Het idee voor 170 Hz ontstond in de schaduw van een ander, nooit gerealiseerd filmplan. Het is een archetypisch vluchtverhaal. Maar dan over twee tieners die slim zijn, die een reden en een doel hebben. En die hun vlucht goed voorbereiden. Die het wel lukt. Ik geloof namelijk echt dat alle verhalen al verteld zijn. Het gaat erom hoe je dat doet. En daar komt het tweede. Want die vlucht was één ding. Maar ik wilde ook een groots verhaal vertellen. Ook in een grootse beeldtaal. Iets dat de tand des tijds zou doorstaan. Een universele film.”

En toen kwam het plan voor een film in gebarentaal? “Ik wilde een film maken die overal ter wereld even moeilijk of even makkelijk te begrijpen zou zijn. Ik dacht toen nog dat gebarentaal een universele taal was. Maar er zijn wel zo’n 160 verschillende slangs en varianten. Elk land heeft zijn eigen gebarentaal, en dat kan per streek of per stad ook nog eens verschillen, net zoals bij gesproken talen met hun accenten en dialecten. Het idee voor de gebarentaal kwam binnen een minuut. Ik had een keer in de nacht een groepje mensen met elkaar op straat in gebarentaal zien communiceren. Ik wist meteen dat ik dat nog eens in een film wilde gebruiken. Te mooi. Zo is veel in de film een beetje té worden. Maar dat hebben we wel consequent doorgezet.
“De avond voor het draaien sprak ik nog met de gaffer en zei dat hij extreem moest belichten. Donker moest echt heel donker zijn en romantisch licht dan ook echt over the top romantisch… Zodat we bijna zouden gaan twijfelen of dat nog wel kan. Net een beetje over de grens gaan. Dat moest het uitgangspunt zijn.”

En dat voor een film die zich grotendeels in het donker afspeelt. “Ook dat is een instrument om aan de werkelijkheid te ontsnappen. Om die reden hebben we ook zoveel mogelijk geprobeerd om referenties naar het Nederland van nu uit het beeld te houden.”

Wat je als toeschouwer natuurlijk het meest ontregelt is het geluidsontwerp. Soms is er geluid, soms niet, soms alleen maar een enkel geluid. Je gaat als het ware kijken met je oren. Hoe conceptueel is dat? “Meestal is het duidelijk wat het perspectief is, en dus waar je wel iets hoort en waar niet. Maar als je dat concept heel zuiver zou toepassen — en daar kwamen we proefondervindelijk achter — dan zou de film ook heel saai zijn geworden. Er is nu per scène besloten hoe we het geluid hebben gedeconstrueerd en weer gereconstrueerd.
“De gebarentaal die we hebben gekozen is heel klein en zonder geluid, gebaseerd op een soort slang van twee doven die ons bij de voorbereiding hebben geholpen, Mariko van der Garde en Serhat Agacan. Dat is voor de horende toeschouwer heel fijn, want die zit dan echt in een stille wereld. Maar op het moment dat Evy en Nick ruzie krijgen op die boot maken ze wel geluid, want als doven ruzie hebben gaan ze echt schreeuwen. Maar dat werkte niet. Dus op zo’n moment werd de muziek heel belangrijk, die snerpende metaalachtige klanken namen daar het geluid van hun stemmen echt over.”

Hoe symbolisch is de film? De onderzeeboot als symbool voor een wereld zonder geluid? “Ik ben niet klassiek geschoold als scenarioschrijver, en als ik schrijf gaat dat allemaal heel intuïtief. Het beeld van die onderzeeboot kwam in dezelfde minuut als waarin ik het vluchtverhaal en de gebarentaal bedacht. Ze gaan voor de ultieme vrijheid en komen terecht op de plek waar ze het meest opgesloten zitten.”

En in hoeverre is de doofheid een metafoor voor de communicatiestoornis die de meeste pubers sowieso al met hun ouders hebben? “Zo heb ik er om eerlijk te zijn nog niet over nagedacht. Maar toen de film de Publieksprijs en de MovieSquad Award van de jongerenjury op het Nederlands Filmfestival realiseerde ik me wel dat de aantrekkingskracht van de film voor jongeren te maken had met het feit dat die zich herkennen in het algemene verhaal van ja afzetten tegen je ouders.”

En hoe heb je deze twee personages ontwikkeld? Ze zijn namelijk niet alleen maar doof. Het zijn ook mensen. “Voor mij ging het eigenlijk wel om de achtergrond van Nick. Wat gebeurt er als je iets traumatisch hebt meegemaakt, waarbij je al je geloof in de mensheid bent kwijtgeraakt, je voor het eerst weer een gevoel bij iemand krijgt en diegene je dan ontglipt. Wat gebeurt er dan met je als mens?”

Daarin zit dan een derde metaforische laag van het niet kunnen spreken… “De geheimhouding, het niet geloofd worden. Ja.”

Ben je door 170 Hz anders gaan denken over geluid in de film? “Ik had al eerder een dialoogloze kinderfilm gemaakt. Dat was verrotte lastig, om alles in handeling te vertalen. Ik ben erg geïnspireerd door de manier waarop Darren Aronofsky met geluid omgaat. Er zit trouwens een hommage aan een scène uit Requiem for a Dream in de film. Dat staat ook op de aftiteling.”

Welke scène? “Dat ga ik nou niet zeggen.”

Dan maken we er een prijsvraag van. “Hahaha. Dat is een goed idee. Het grappige is dat hij diezelfde scène ook weer heeft gestolen van een Japanse mangafilm. Wie weet welke scène uit 170 Hz dat is, krijgt van jullie een dvd van Requiem for a Dream en van mij een dvd van 170 Hz en mijn twee korte films.”