Bram Schouw over Broers

In galop door de bocht

Foto Geert Snoeijer

Met zijn speelfilmdebuut Broers maakt Bram Schouw een gevoelig portret van broederschap en het verlies ervan. “Mijn relatie met mijn broer is altijd het centrum van mijn bestaan geweest.”

Eerder dit jaar stond regisseur Bram Schouw, nog voordat zijn speelfilmdebuut Broers de Nederlandse bioscopen had bereikt, ineens op de set tegenover steracteur Morgan Freeman. Voor een reclamefilmpje voor biermerk Swinckels, weliswaar, maar toch: een indrukwekkende ervaring. "Die roem is intimiderender dan ik had verwacht", lacht Schouw.

Dat zat hem niet zozeer in de man zelf, maar in de enorme entourage die hij meeneemt. "Het is geen persoon maar een bedrijf met de naam Morgan Freeman. Zelfs de allergrootste mannetjes die erbij waren, stonden met knikkende knieën tegenover hem. Maar aan het eind van de dag was de conclusie: deze man is beroemd omdat hij én supergoed is, echt ongekend in zijn teksten en timing, én heel innemend. Toen ik voor het eerst Fedja van Huêt regisseerde was ik ook enorm zenuwachtig – tot we gingen draaien, want hij deed het meteen goed dus toen hadden we tijd over. Daar leerde ik al: je moet pas zenuwachtig worden als je met acteurs werkt die je dat niet geven."

Hoe dan ook was het een bijna tegenovergestelde ervaring dan het maken van Broers, een intiem persoonlijk verhaal over twee broers, de impulsieve Alexander (Niels Gomperts) en de zwijgzame Lukas (Jonas Smulders), die in een opwelling samen naar Frankrijk vertrekken. Na een ruzie keert Lukas terug naar huis, waar hij hoort dat Alexander is overleden. Het is aanleiding voor de jongere broer om hun broederschap opnieuw te beschouwen en uiteindelijk zijn eigen pad in het leven in te slaan.

Het uitgangspunt doet denken aan Schouws geroemde kortfilm Sevilla (2012). "Sevilla was het resultaat van een flinke omzwerving, een zoektocht naar wie ik ben als maker. Dat lijkt zo simpel maar bleek een heel lastige vraag. Sevilla voelde als thuiskomen en smaakte naar meer, dus we zijn het gaan uitdiepen. Maar het zijn twee op zichzelf staande films, met elk een heel eigen gevoel. Sevilla is een gedicht, romantisch, bijna op het clichématige af, zoals een herinnering clichématig kan zijn. Voor een speelfilm moet je uit een ander vaatje tappen. Broers is voor mij veel meer een karakterstudie over hoe broederschap werkt. Het is een volwassener film, rafeliger en minder perfect."

Waarom wilde je opnieuw het thema broederschap uitlichten? "Dat thema speelt mijn hele leven al een grote rol. Ik heb één jongere broer en hoewel we vier-en-een-half jaar schelen zijn we altijd beste vrienden geweest. Die broederschap is altijd het centrum van mijn bestaan geweest. Het verliezen van mijn broer was altijd het ergste wat me zou kunnen overkomen. Inmiddels heb ik een vrouw en een kind en is dat gezelschap wat uitgebreid, maar heel lang zou dat het enige verdriet zijn geweest dat ik niet zou kunnen relativeren. De film gaat deels over die angst, die ik nooit écht toe heb durven laten."

Toch heb je er nu al twee films over gemaakt. "Ja. Al put Sevilla denk ik meer uit het bijna verliefde gevoel van: we leven nu. Ik ben gefascineerd door de romantische kant van de dood. Ondanks het verdriet kan ik me bijvoorbeeld op begrafenissen heel erg gelukkig voelen. Je ziet het terug in de maatschappelijke fascinatie voor popsterren die op hun 27ste dood neervallen: mensen die té intens leven, zichzelf opbranden en kapotvliegen. Alexander is een Icarus-achtige jongen die steeds de grens opzoekt. Hij heeft die flirt met de dood nodig om te voelen dat hij bestaat.
"We hebben lang gezocht naar een acteur die dat echt had, want ik denk niet dat je dat zou kunnen spelen. Die gekte, ik haat het als ik dat in films niet geloof. Waar Jonas een technische acteur is, is Niels juist veel meer in zijn kracht als hij dicht bij zichzelf blijft. We hebben hem steeds in geïmproviseerde situaties gezet, zodat hij heel primair moest reageren, bijna als een dier – een hond die achter een stok aanrent.
"Het was soms een worsteling hoe die improvisaties zich verhielden tot het scenario, dat heel secuur was – een ingewikkelde wiskundesom met een zorgvuldig opgebouwd ritme. Je moet de boog van Lukas blijven voelen terwijl je bij Alexander blijft, dat is heel precair. We hebben meer dan een jaar gemonteerd, om die balans goed te krijgen. En totdat het werkt, werkt het absoluut niet, dus je zit in die montage héél lang naar een slechte film te kijken."

Hoe zie je jouw rol als regisseur daarin? Uiteindelijk ben jij degene die die twee uitersten in hun spel moet samenbrengen. "Mijn uitgangspunt is om dienend te zijn aan het verhaal. Reinbert de Leeuw heeft ooit heel mooi gezegd hoe hij zich opwindt over muzikanten die tussen de muziek en de luisteraar gaan staan. Je moet een doorgeefluik zijn.
"Het lastige van regisseren is: je begint met een gevoel. Maar gaandeweg het proces wordt het steeds meer een soort wiskunde; dan gaat het over planningen en shotlijsten en praktische problemen. En het montageproces is al helemaal hogere wiskunde. Maar uiteindelijk moet de kijker ongeveer hetzelfde gevoel hebben waar ik ooit mee begon. Daarom wil ik zo veel mogelijk vanuit mijn onderbuik kunnen regisseren, in plaats van een waslijst aan beeldideeën heel technisch uit te moeten voeren."

De meest in het oog springende esthetische keuze die je voor Broers maakt is waarschijnlijk dat de film – net als al je eerdere korte films – is gedraaid op 35mm. Waarom is dat belangrijk voor je? "Die keuze was altijd inhoudelijk gelegitimeerd. De verhalen hebben iets nostalgisch, dus die vorm past bij het thema. Maar het is ook het gevoel van ergens ín zitten. Als ik bij mijn ouders dia’s kijk van onze vakanties, dan bén ik daar even. Dat is echt iets anders dan tegen een mooie foto aankijken. Dat zintuiglijke, dat is wat we wilden maken: vúúr en zéé en snééuw, echt dat oergevoel. Ingekapseld in de stad kan ik daar echt naar hunkeren, gewoon léven.
"Draaien op film is altijd een gevecht; omdat het duur is moet er heel veel wijken om het productioneel mogelijk te maken. We moesten bijvoorbeeld genoegen nemen met veel minder takes. Maar ik houd wel van dat spel. We hebben heel vaak gedraaid in de schemering, de overgang van donker naar licht en andersom. Film is niet vergevingsgezind als het te donker wordt, dus het móést in die twintig, dertig minuten gebeuren. Het is een soort Russisch roulette: als het licht op is heb je niks."

Je zoekt als maker dus ook steeds die grens op. "Ik voel een interessante spagaat tussen de ingehouden, sobere arthousestijl die je in Nederland meekrijgt, en mijn voorliefde voor het melodrama van regisseurs als Alejandro González Iñáritu, Jacques Audiard of Susanne Bier. Melodrama is een negatief woord in Nederland, maar het is gewoon een genre. Die films gaan in galop door de bocht, en als je dan niet uit de bocht vliegt is het fantastisch."