Post-Berlinale 2025: Klassisme en Klassenstrijd
We moeten het over klasse hebben

Kontinental ’25
Oud en nieuw links, klassenstrijd en klassisme, zijn volgens de Berlijnse Woche der Kritik beide noodzakelijke wapens voor cinema en critici.
Het traditionele begin van mijn Berlinale is de jaarlijkse Konferenz, georganiseerd door de onafhankelijke Woche der Kritik, op de dag voor de officiële openingsfilm. Het thema dit jaar: klasse. En dan niet in de zin van ‘kwaliteit’ – hoewel het daar dit jaar ook een beetje aan leek te ontbreken in de hoofdcompetitie – maar van klassenstrijd en klassisme.
In een introductie wees socioloog Andreas Kemper erop dat de klassenstrijd ooit in de grondbeginselen was opgenomen van een eerdere staat op deze grond, het boeren- en arbeidersparadijs van de DDR. En dat dat niet per se goed afliep. Alleen maar “Klassenstrijd!” roepen, is dus niet genoeg.
Over ‘klassisme’ werd de aanwezigen gevraagd wie deze term al kende. Iets meer dan de helft stak de hand op. Ook in dit selecte gezelschap is dit noodzakelijke begrip dus nog maar half bekend.
En dat terwijl het Woche-panel klassisme als discriminatiegrond wel langzaam erkenning ziet krijgen van autoriteiten en instellingen: antropoloog en anti-discriminatietrainer Francis Seeck merkte op dat Berlin sinds kort ‘sociale status’ heeft opgenomen in de discriminatiewetgeving en filmmaker Chris Andrews, die zichzelf tot de ‘onderklasse’ rekent, stelde dat hij alleen ondersteuning kon krijgen voor zijn filmproject omdat de BFI onlangs ‘klasse’ had toegevoegd aan hun diversiteitsdoelstellingen – “want verder ben ik gewoon een Witte man.”

Klassisme
Dus kort dan: klassenstrijd is een strijd van onderdrukten tegen onderdrukkers. In onze context: van arbeid tegen kapitaal.
Klassisme is discriminatie op basis van klasse – vergelijkbaar met racisme, seksisme en andere ismen.
De oplossing voor de malaise bij links is het samenvoegen van deze twee dingen, klassiek links en woke identiteitspolitiek: klassenstrijd en klassisme. Doen alsof die twee elkaar in de weg zitten, is wat mij betreft de grootste fout die links de afgelopen decennia gemaakt heeft.
Ik schrijf dit vlak nadat een op de vijf Duitsers op de fascistische AfD heeft gestemd. Vooral in de voormalige DDR: Berlijn is een eenzame uitzondering, omdat hier Die Linke wonnen, de gedemocratiseerde erfgenamen van de Oost-Duitse eenpartijstaatpartij SED. Het enige nog prangender thema dat de Konferenz had kunnen kiezen was de klimaatcrisis – en die hadden ze vorig jaar al behandeld.

Zoekend links
Een dag later bewees de openingsfilm dat ook de Berlinale de urgentie inzag: Tom Tykwers Das Licht behandelde nadrukkelijk de worsteling van een Wit links gezin met een behoorlijk inkomen – min of meer een cliché van de Berlinale-bezoeker – met de morele uitdagingen van deze tijd. Kun je the master’s house wel slopen met the master’s tools? Hebben gelikte sociale media-campagnes met linkse boodschappen wel zin – of worden uiteindelijk alleen de Zucks en Musks van deze wereld er beter van? En hoe geïnteresseerd zijn deze moralistische middenklassers ondertussen in hun eigen schoonmaker?
Tykwer spot, maar zonder gemeen te worden: daarvoor zijn de morele twijfels te herkenbaar. Bovendien combineert hij de klassenstrijd met andere systemische ongelijkheden, zoals seksisme, neokolonialisme en gedwongen migratie. Terecht, volgens Kemper, die erop wijst dat de term ‘klassisme’ stamt uit queer feministische kringen – waaraan we ook het begrip ‘intersectionaliteit’ danken, dat verwijst naar hoe individuen verschillende vormen van marginalisatie en privilege tegelijk kunnen hebben.
En juist dat laatste begrip kan helpen het idee van de klassenstrijd aan te passen aan het huidige tijdsgewricht. Zoals ook te zien in Radu Jude’s Kontinental ’25, die net als Das Licht de worsteling laat zien van een goedwillend, maar zoekend links hart in een onbarmhartig systeem – met minder spot en meer realisme, maar niet minder absurditeit. Waarschijnlijk de beste competitiefilm van 2025.
In het geval van Jude’s hoofdpersoon, deurwaarder Orsolya, speelt ook de Roemeense discriminatie van etnische Hongaren een rol; Jude laat zien hoe onontwarbaar twee zulke elementen in de geleefde werkelijkheid door elkaar heen lopen. En niet alleen die twee: intersectionele klassenstrijd heeft net zo goed te maken met gender en seksuele oriëntering, beperking (zie ook Naomi Noirs korte Nederlandse animatiefilm Mother’s Child) en leeftijd.
Lesbische ruimte
Wat die laatste categorie betreft: in Zilveren Beer-winnaar (en Nederlandse coproductie) O último azul (The Blue Trail) worden mensen als economisch onnut afgevoerd op hun 75ste – tenzij ze het kapitaal hebben om zichzelf vrij te kopen. Waarbij regisseur Gabriel Mascaro deze vorm van kapitalistische leeftijdsdiscriminatie eveneens onontwarbaar verbindt met gender en religie.

Of zie hoe Vika Kirchenbauers Compassion and Inconvenience, vertoond op de Woche tijdens nog een avond over het ‘klassenvraagstuk’, de samenhang tussen de kunsten, politiek, kapitalisme, slavernij en sociale wetgeving analyseert: die onderwerpen los van elkaar behandelen is hun gezamenlijke klassistische onderdrukking van de arbeidersklasse onderschatten. Net zoals de schijnheiligheid gehekeld moet worden, aldus regisseur Kirchenbauer, van culturele instellingen die met de mond progressieve waarden belijden maar hun eigen rol in racisme, gentrificatie et cetera niet erkennen.
Neoliberaal individualisme – dat de verantwoordelijkheid van economisch falen in een zogenaamd meritocratisch systeem bij het individu zelf legt (en anders wel bij de immigrant die het weinige dat de proletariër krijgt toebedeeld zou bedreigen) – is meer een pervers waardensysteem dan een economische theorie. En net als bij andere geloofssystemen kun je niet vroeg genoeg beginnen met contra-indoctrinatie, zoals te zien valt in de kortfilm Extra Life (and Decay) van Stéphanie Lagarde, ook een Nederlandse coproductie, waarin een aandachtige baby door een zoetgevooisde stem wordt voorgelezen uit een marxistisch geschrift.
Want klassenstrijd en klassisme zijn een bril waardoor je de wereld kunt leren bekijken. En ook films. Ook waar het onderwerp niet direct aan het oppervlak ligt, zoals bij Gouden Beer-winnaar Drømmer, waarin de dure wijk waarin het object van verlangen van de jonge hoofdpersoon leeft het gevoel van een bijna hemelse onbereikbaarheid versterkt.
Of hoe in de ontzettend leuke, queer feministische animatiefilm Lesbian Space Princess van Emma Hough Hobbs en Leela Varghese het idee van klassisme juist ontbreekt, met de (letterlijk rechtlijnige) Straight White Maliens, die weliswaar heel geestig en herkenbaar toxisch masculiene clichés spuien – maar wel alle Witte mannen de maat nemen, ook diegenen zonder kapitaal die zelf klassiek worden onderdrukt en klassistisch gemarginaliseerd.
Dit gebrek aan erkenning is een structurele fout van links die deze Witte slachtoffers van het laat-kapitalistisch systeem in de armen drijft van volksmenners als Trump, Wilders en Weidel. Het omarmen van het begrip ‘klassisme’ kan dit helpen beseffen.
Expendable
Net als het kijken van Bong Joon-ho’s langverwachte Mickey 17. Want het is een Witte man die hier helemaal onderaan de voedselketen bungelt en als eeuwig kloonbare wegwerparbeider het ultieme voorbeeld vormt van de kapitalistische ontmenselijking van het proletariaat – zijn vervangbaarheid is in veel omstandigheden (zoals wanneer Mickey eropuit wordt gestuurd om de luchtkwaliteit van een nieuwe planeet te testen) letterlijk zijn werk: dood, nieuwe kopie, dood, nieuwe kopie. Een ‘eeuwig leven’ dat een ‘eeuwig sterven’ inhoudt. En een eeuwig sloven. Ook in zijn eigen ogen heeft zijn individuele leven geen specifieke waarde meer – hij is een “expendable”, aldus de film.

Maar een (met dank aan de Konferenz) gescherpte blik kan ook de klassenstrijd herkennen in films waar die niet zo duidelijk aan het oppervlak ligt. Want hoezeer verschillen de jonge parkourrenners die in Areeb Zuaiters documentaire Yalla Parkour door de gehavende wijken van pre-7/10 Gaza rennen, springen en (bijna) vliegen eigenlijk van Bongs dystopische Mickeys?
Ze hebben echt wel lol, als vrienden onder elkaar, met het oefenen van steeds weer nieuwe free-running combinaties. Maar als je weet dat het uiteindelijke doel van hoofdpersoon Ahmed Matar is om, net als zijn vriend en voorbeeld Mohammed Aljakhbir, via online parkoursucces naar het buitenland te vertrekken, dan is parkour dus gewoon zijn baan – zijn enige optie om in het huidige systeem een behoorlijke boterham en iets van vrijheid en veiligheid te verdienen. En dan zijn de enorme risico’s die deze jonge mannen nemen opeens niet zo anders meer dan Mickey’s vaak als hilarisch gepresenteerde dodelijke ongevallen.
Een kneuzing, een hersenschudding of een breuk zijn niets bijzonders voor deze met ware doodsverachting werkende arbeiders. Dat een ongezekerde gevelklimmer een val vanaf de achtste verdieping overleeft – met ruim vijftig breuken – is überhaupt al een wonder. Maar het weerhoudt Ahmed er niet van alsnog hetzelfde te gaan doen. Als hoe expendable moet je je eigen leven dan wel niet zien?