IFFR 2021: Nabeschouwing (1)

DNA en visitekaartje

Bipolar

Hoe beoordeel je een festival? En hoe verandert dat wanneer zo’n festival zich alleen online afspeelt? Filmkrant-medewerker Kees Driessen dook zeven dagen onder in het IFFR. Een nabeschouwing in twee delen.

Nog niet zo lang geleden, in een bijdrage die ik voor de Filmkrant schreef vanaf het filmfestival van Berlijn, vroeg ik me af op welke manieren je een festival kunt beoordelen. Alles zien is onmogelijk – dat doet niemand. Je kan de hoofdcompetitie volgen, die je kunt beschouwen als het DNA van het festival. Voor Rotterdam is dat de Tiger-competitie met eerste en tweede films. Beginnende makers dus, hopelijk ontdekkingen. Maar die competitie integraal bekijken is ook een hele kluif: er is nog zo veel anders en er is zo weinig tijd.

Dit jaar is het aantal films in de Tiger-competitie verdubbeld, van acht naar zestien films. Volgens festivaldirecteur Vanja Kaluđerčić is dat gedaan om het belang van de competitie te vergroten. Voorganger Bero Beyer had in 2016 met hetzelfde argument het aantal Tiger-films juist verkleind. Een “scherpe selectie”, noemde hij dat destijds in de Filmkrant. “Op die manier houden we de kwaliteit hoog.” Wat logisch klinkt; het lijkt onaannemelijk dat de programmeurs de huidige zestien Tigers allemaal even goed vinden.

Maar wat voor de festivalbeleving belangrijker is: niemand, of bijna niemand, zal nog de hele competitie zien. Daarvoor zijn zestien films gewoon te veel. De gemiddelde aandacht per film zal dus verminderen. In de Filmkrant besprak Leo Bankersen twaalf van de Tiger-films. In voorgaande jaren zou dat ruim genoeg geweest zijn om algemene conclusies te trekken over de kwaliteit van de selectie en over eventuele rode draden en thema’s. Maar nu niet en dus bleef een totaaloordeel, terecht, achterwege.

Het grotere aantal titels verkleint ook de kans dat je iemand tegenkomt die dezelfde Tigers gezien heeft als jij. Veel mensen die ik ken willen, ook als ze in het dagelijks leven geen die-hard filmkijkers zijn, op IFFR wel één of twee Tigers proberen. Die open mind van het Rotterdam-publiek is een van de grote charmes van het festival. Maar het delen van die ervaring wordt op deze manier lastiger. Ik zag er vier: vorig jaar zou dat de helft van de selectie zijn geweest, nu is het een kwart. Dus reken maar uit.

Feast

Twijfel zaaien
Nu kun je de Tiger-selectie (en dus het IFFR) ook beoordelen aan de hand van ontdekkingen en dat kan natuurlijk nog steeds. Ik heb er tot nu toe één. Feast is een uitzonderlijk debuut van de Nederlandse regisseur Tim Leyendekker, met zeer bijzondere stilistische keuzes. Maar die film kan ik al niet meer als ontdekking claimen; hij heeft al genoeg aandacht gekregen. Mijn favoriete tip is daarom Bipolar, een Chinese Tiger-film van Queena Li. Een dromerig debuut, dat regelmatig twijfel zaait over het werkelijkheidsniveau van wat je ziet. Ik kan me voorstellen dat niet iedereen even gemakkelijk meedeint op de golfslag van de film – en ook dat sommigen erbij in slaap vallen. Maar ik werd gehypnotiseerd door deze zwervende, zwevende roadmovie en ingepakt door de jonge hoofdpersoon (gespeeld door muzikant Leah Dou, die ook de bedwelmende soundtrack schreef), die langzaam steeds meer van zichzelf met de buitenwereld deelt. Waarbij na afloop allerlei details blijven spoken die ook lijken te reflecteren op maatschappelijke verhoudingen, zoals al die mensen die automatisch aannemen dat de hoofdpersoon van huis is weggelopen.

En dan hebben we nog de openingsfilm. Als de hoofdcompetitie het DNA van een festival is, is de openingsfilm het visitekaartje. Wat dat betreft was Anders Thomas Jensens Riders of Justice een teleurstelling. Ik heb niks tegen Jensen (ik heb ooit een zeer amusant, nauwelijks samenhangend, maar daardoor des te representatiever interview met hem gehad voor de Filmkrant). Hij is een goede filmmaker en Riders of Justice is een prima film – beter dan de meeste IFFR-openingsfilms. Maar er is niks typisch Rotterdams aan; het had de openingsfilm van willekeurig welk ander IFF kunnen zijn. En hij krijgt hoe dan ook een gewone bioscooprelease; zo’n film krijgen we ook zonder het IFFR wel te zien.

Had dan liever, bijvoorbeeld, de Taiwanese film As We Like It van Chen Hung-i en Muni Wei als openingsfilm gekozen. Ik vind hem niet helemaal gelukt, maar met zijn gender-contraire casting, sciencefiction-setting en geïntegreerde animaties wijst die film op allerlei manieren vooruit en als Aziatische titel had het in een Rotterdamse traditie gepast. Een mindere film, maar een betere openingsfilm. Of had een Tiger-film gekozen – er is veel voor te zeggen om überhaupt elk jaar een Tiger-titel als openingsfilm te kiezen en daarmee te laten zien waar het festival voor staat. Over Feast zou na afloop aan de bar gegarandeerd een flinke boom zijn opgezet – maar over Riders of Justice valt verder niet zo veel te zeggen (hoogstens had ik m’n stokpaardje weer eens van stal gehaald dat in beschaafd gezelschap moord als onderwerp zo veel acceptabeler is dan seks).

As We Like It

Ontbrekend discours
Maar dan komen we bij het pijnlijke punt: er was dit jaar geen bar na afloop. Geen openingsavond in de Doelen. Geen koffie, bar en diner bij Tai Wu voor, tussen en na de films. In mijn eerdergenoemde blog uit Berlijn noemde ik, naast de hoofdcompetitie, het ‘discours’ het belangrijkste element dat een festival kenmerkt. Het gezamenlijke gesprek over het festival en de films, waarin zich gaandeweg dominante thema’s en onderwerpen ontwikkelen. Dat discours ontbrak dit jaar, noodgedwongen.

Waarover zou ik het gehad willen hebben? Ik zou denk ik begonnen zijn over de animaties die zijn geïntegreerd in meerdere live-action films – is dat een trend, zien we dat steeds meer gebeuren in arthousefilms, met dank aan de betaalbaarheid van CG en de gewenning aan smartphone-animaties? En dan hadden anderen dat aangevuld met andere voorbeelden of juist tegenvoorbeelden gegeven van films die dat tien jaar geleden ook al deden en zo had zich dan langzaam een uitgewerkt idee ontwikkeld.

Nu heb ik wel wat gecommuniceerd, via app-groepjes en social media en op het chatplatform dat IFFR had opgezet voor professionele bezoekers. Maar voor een echt levendig debat, waarin hints en vermoedens, teleurstellingen en ontdekkingen, grootspraak en lyriek op elkaar botsen totdat meningen ofwel tot gruis zijn gemalen ofwel tot diamant zijn geperst, heb je een fysiek festival nodig, een 24-uurs-festival, zonder alle afleiding van thuis en mét al die mensen die je meeslepen naar die ene borrel, dat feestje achteraf of toch nog die voorstelling rond middernacht. Of langs dat buitenproject van het jubilerende festival, dat er cool uitziet, een mooi voorbeeld van de IFFR-traditie om de rest van de stad bij het festival te betrekken, maar dat voor mij, als iemand die niet in Rotterdam woont, momenteel niet te bezoeken is.


Lees morgen deel twee: hoe hou je de R in een online IFFR?