Berlinale-blog 10: Auteurbaby weggegooid met patriarchaal badwater

Ivana the Terrible

Girish Shambu’s pleidooi voor een ‘nieuwe cinefilie’ kleurde mijn gehele Berlinale. Zijn manifest is waardevol, maar hij richt zijn pijlen op het verkeerde doel: niet de auteurstheorie, maar Hollywood is de vijand.

Niemand kan alles zien op een groot filmfestival. Algemene vragen over de kwaliteit van een bepaalde jaargang zijn daarom niet te beantwoorden – tenzij je je beperkt tot de hoofdcompetitie, een beperking waar veel op af te dingen valt. Wat je wel kunt beoordelen, op z’n minst binnen je eigen bubble van bronnen en collega’s, is het discours. Welke onderwerpen domineren op dit festival, welke films galmen na, welke debatten worden op scherp gesteld?

Voor mij werd het discours dit jaar gedomineerd door het manifest van de Canadese blogger en criticus Girish Shambu in Film Quarterly over een ‘nieuwe cinefilie’, waarover hier door collega Joost Broeren-Huitenga al eerder is geblogd. Het stond ter discussie op de openingsavond van de Woche der Kritik, zat in mijn achterhoofd bij de films die ik daarna zag, voedde zinvolle gesprekken met collega’s en houdt me nu, na afloop, nog steeds bezig. Een waardevol manifest. Prikkelend. Maar het zit me ook dwars.

Het begon te wringen toen ik de aimabele Shambu opnieuw bij de Woche zag, voor het nagesprek bij Ivana the Terrible (Ivana Mladenović, 2019). Want hoewel Shambu nadrukkelijk stelt dat hij alleen ruimte wil voor andere vormen van cinefilie (lees, in deze context, vooral: filmkritiek) naast wat hij consequent ‘de oude cinefilie’ noemt, gedomineerd door de auteurstheorie, bestempelt hij die oude cinefilie feitelijk als immoreel. Hij pleit niet voor een evolutie van de bestaande praktijk (meer niet-‘witte heteromannen’ toelaten tot het Pantheon van algemeen erkende Auteurs), maar voor een activistische strijd ertegen.

Want hoewel hij zegt andere critici niet de maat te willen nemen, is hij duidelijk over zijn eigen positie: hij doet niet meer mee aan die oude cinefilie. “Ja, de auteurstheorie maakt de criticus inderdaad machtiger. En daarom is hij slecht!”, pareerde hij op de Woche. Zijn manifest is uiteraard bedoeld om zo veel mogelijk mensen aan zijn kant te krijgen. Dus wat houdt die nieuwe cinefilie in?

Volgens Shambu’s manifest is de auteurstheorie, behalve gedomineerd door witte heteromannen die schrijven over films van en over witte heteromannen (onderbouwd door de ‘mythe van schaarsheid’ van niet-mannelijke filmmakers), ‘voornamelijk gericht op esthetiek’ en wat hij noemt de ‘cultus van mise-en-scène’. Dat maakt de traditionele cinefilie, volgens hem, ‘privé, persoonlijk en naar binnen gericht’.

De Nieuwe Cinefilie streeft daarentegen naar een ‘kritisch engagement’ met de wereld, vanuit een ‘verlangen naar sociale verandering’, die ‘relatief weinig witte heterofilmmakers delen’. Daarvoor moeten critici en hun lezers zich bewust zijn van de sociale positie van de schrijver en dus moet ik, volgens Shambu, hier (en bij elk ander artikel) aangeven dat ik Nederlands, wit, man en hetero ben. Zodat de lezer dat mee kan nemen in de beoordeling van mijn tekst. Net zoals we doen bij films: “Hoewel mannen prachtige films over vrouwen kunnen maken,” zei Shambu op de Woche, “vind ik een film over een vrouw gemaakt door een vrouw a priori geloofwaardiger”. En dus verhoogt dat, in Shambu’s woorden, de waarde van die film. Net zoals “films over gemarginaliseerde groepen per definitie waardevoller zijn”. En dan bedoelt Shambu niet zozeer de artistieke waarde, maar de maatschappelijke. “Representation is wealth”, zei hij kernachtig in het Woche-debat. En als criticus, als poortwachter, heb je, door het verdelen van aandacht en redactionele ruimte, de mogelijkheid die wealth toe te kennen.

Shambu weigert zijn tijd en aandacht nog verder toe te kennen aan ‘oververtegenwoordigde’ witte heteromannen. Nu ‘de wereld in chaos is en de planeet op het randje van catastrofe staat’ is de Oude Cinefilie ‘onverantwoordelijk, zelfs narcistisch’. ‘Elke keer dat je cinefiel spreekt, schrijft, citeert en cureert, moet je daarmee ook ingrijpen in een onrechtvaardige wereld’, schrijft Shambu. Bij de Woche zei hij het nog sterker: “Als criticus vind ik heus dat elke filmmaker de vrijheid heeft om te maken wat ie wil. Maar critici hebben ook de vrijheid te schrijven wat ze willen. En als je in je films geen rekening houdt met de enorme problemen in de wereld, zul je daarop streng beoordeeld worden.” Waar Shambu voor pleit is cine-activisme. Kritiek is onderdeel van de maatschappij. Kunst is belangrijk, maar als middel, niet als doel. ‘De wereld is groter en enorm veel belangrijker dan cinema.’

Daar valt veel voor te zeggen. Alleen richt Shambu zijn pijlen op het verkeerde doel. De auteurstheorie is niet de vijand – en is weliswaar historisch gezien, maar niet in essentie patriarchaal, zoals hij ook zelf al schrijft: ‘Het kan net zo gemakkelijk gebruikt worden voor analyse, artikelen en gesprekken over, met name, vrouwelijke en niet-witte mannelijke filmmakers.’ Het pleiten voor het zwaarder meewegen van de representatie van gemarginaliseerde groepen als een waarde in films kan ook binnen films-als-kunst – denk aan bestaande criteria als originaliteit en verdieping – en is hoe dan ook al de standaard bij de kritische ontvangst van documentaires. (Het vergroten van de kritische aandacht voor andere filmische vormen dan de speelfilm, zoals ’televisieseries, kortfilms, online series en video’s, experimentele cinema, en ook documentaires’, omdat gemarginaliseerde groepen daar vaak sterker vertegenwoordigd zijn, is een van de interessantste zijpaden in Shambu’s manifest.)

De kritische strijd voor erkenning van cinema als kunstvorm, waarin de auteurstheorie historisch gezien een cruciale rol heeft gespeeld, kent zelf een relatief gemarginaliseerd bestaan en is verre van gestreden. Die als voornaamste doelwit kiezen dreigt “de baby met het badwater weg te gooien”, wat Shambu op de conferentie juist zei niet te willen.

Terwijl niet kunst, maar maatschappelijke relevantie de belangrijkste motivatie vormt voor Shambu. Dus waarom niet kijken naar de commerciële cinema – films die daadwerkelijk door grote hoeveelheden mensen worden gezien en daarmee substantiële maatschappelijke invloed hebben? Toen op de Woche die vraag uit de zaal kwam, gaf Shambu glimlachend toe nog nooit een Marvel-film gezien te hebben. Maar hij was bekend met de analyses van raciale en genderrepresentaties in Marvel-films, dus hij wilde niet uitsluiten dat zijn theorie eventueel ook daarop van toepassing zou kunnen zijn. Ik zou zeggen: juist. En het is bovendien een strijd die al bezig is, met films als Wonder Woman (Patty Jenkins, 2017) en Black Panther (Ryan Coogler, 2018) tot gevolg – films waarbij de analyse van maatschappelijke relevantie bovendien de kritieken domineerde.

Terwijl het tegelijkertijd zinvoller lijkt de auteurstheorie – de sterkste claim op films-als-kunst die de filmkritiek tot nu toe heeft voortgebracht – niet aan te vallen, maar anders in te vullen. Shambu beweerde op de Woche, dat vrouwen vaker in een collectief willen werken dan mannen en dat de auteurstheorie daarmee niet uit de voeten kan. Of dat eerste nu klopt of niet, de auteursstatus van collectieven (‘het collectief’ was dit jaar zowel op het IFFR als op de Berlinale een thema) is een boeiend onderwerp. Net zoals de eerder genoemde auteursstatus van andere filmische vormen dan de traditionele speelfilm.

En er zijn ook nog wel andere mogelijkheden de auteurstheorie uit te breiden. Zoals het intensiveren van de historische herevaluatie van niet-westerse, niet door heteromannen gemaakte cinema: wat is er over het hoofd gezien? Of, wat mij persoonlijk zeer boeit, een herevaluatie van esthetische criteria an sich: hanteren witte heteromannen, als de historisch gezien dominante groep in de westerse filmproductie en filmkritiek, en heteromannen überhaupt, als we bijvoorbeeld ook kijken naar de Indiase of Japanse canon, andere esthetische criteria dan niet-witte, niet-hetero niet-mannen? Zo ja, dan is dat een extra argument voor het streven naar representatieve diversiteit van critici. Want de tegenstelling dat witte heteromannen, omdat ze de status quo niet willen veranderen, films vooral beoordelen op stijl terwijl gemarginaliseerde groepen, die wel revolutionaire ambities hebben, films vooral beoordelen op inhoud, is weliswaar polemisch sterk, maar kan ook een karikatuur worden. En dan dreigt de auteursbaby alsnog weggegooid te worden met het patriarchale badwater.