The Dutch Connection

Nouvelle Vague Allemande Neerlandaise

Wolfsbergen

Ook lagelandse filmmakers vertonen verwantschap met de Neue Berliner Schule. Over ‘The Dutch connection’ en waarom iedereen al dacht dat Wolfsbergen van Nanouk Leopold een Duitse film was.

Nanouk Leopold heeft geluk. Toen haar tweede film Guernsey (2005) in de Quinzaine des réalisateurs in Cannes in première ging, werd hij onder meer vergeleken met het werk van Philippe Garrel. En toen vorig jaar Wolfsbergen in het Forum van het Filmfestival Berlijn werd vertoond werd hij in de wandelgangen al een voorbeeld van ‘Nouvelle Vague Allemande Neerlandaise’ genoemd. Gekscherend natuurlijk. Maar bepaald niet vergezocht.

Bekijk Wolfsbergen als companion piece bij Thomas Arslans Ferien en het valt op hoezeer beide makers verwant zijn. In het zoeken naar beelden waaruit al het drama is weggezogen. In een realisme dat zowel neo-, hyper- psycho-, magisch- als sur-realistisch is. In hun wantrouwen tegen de babbeldebabbeltaal als communicatiemiddel. Om het vervreemdende schijncontrast tussen natuur en menselijke natuur. En natuurlijk omdat beide films zich in een spookachtig sprookjesbos afspelen, van oudsher symbool voor het onderbewuste. Want ja, symboliek en realisme gaan heel goed hand in hand.

Nanouk Leopold is niet de enige lagelandse nieuwe filmmaker wiens werk meer betekenis krijgt als je het in een internationale context bekijkt. Ook David Lammers (Langer licht, 2006), Margien Rogaar (Maybe Sweden, 2006), de Belgische Fien Troch (Een ander zijn geluk, 2005), en zelfs Tussenstand (2007) van Mijke de Jong en Nadine (2007) van Erik de Bruyn (als je alle muziek eruit sloopt) zijn regisseurs en films die de blik richten op de naakte alledaagsheid van het bestaan.

Geen spelregels
De filmmakers van de Berliner Schule zijn geen school. In de begindagen werden ze ook wel Neue Berliner Schule genoemd, om zich te onderscheiden van de Berliner Realisten uit de jaren zeventig, en tegenwoordig heten ze weer ‘Neue’, omdat er steeds nieuwe filmmakers qua mentaliteit verwant zijn aan hun zoektocht naar onopgesmukte cinema.

Er is geen manifest zoals bij Dogma, er zijn geen spelregels. Er is geen verkooppraatje. Er is een stijl. Er zijn kenmerken. Kaalheid is er een van. Eerlijkheid zou je het kunnen noemen. Het zoeken naar een waarheid die uit de beelden transcendeert, niet vertroebeld door plot, psychologiserende of moraliserende versierselen, en al helemaal niet door visuele krachtpatserij. Opvallend is dat de stills van de films die we voor deze special verzamelden eigenlijk ronduit saai zijn. Hoe is het mogelijk, denk je dan, terwijl die beelden door de duur die ze hebben, en het feit dat ze onbewogen bewegen esthetisch zo bevrijdend kunnen werken?

En dat is precies wat we zagen in het Amsterdam-Noord-zonder-hemel van David Lammers (net zoals de bossen zonder horizon van Arslan en Leopold). Dat is wat we zagen in de steriele straten en huizen van Een ander zijn geluk (en bij Petzold en Leopold). Dat zijn die jonge mensen die uit alle macht proberen zich te wortelen in het braakland van de moderniteit in Margien Rogaars Maybe Sweden (en in het beschadigde burgerdom van Angela Schanelecs Nachmittag, de films van Valeska Grisebach, Nadine van Erik de Bruijn of Mijke de Jongs Tussenstand).

Het is alsof er een vergrootglas wordt gelegd over levens die daardoor tegelijkertijd scherp en diffuus worden. Alsof de toeschouwer de spiegel voor de personages is. Ze kijken langs je heen, langs de camera, in de verte, ergens achter je. Tijd om het leven niet langer de rug toe te keren.


Dit artikel verscheen als onderdeel van een special over de Neue Berline Schule n.a.v. een programma dat het Goethe Instituut, filmtheater Rialto, het Duitsland Instituut Amsterdam en de Filmkrant organiseerden in 2008.