Retrospectief Frank Capra

Stiekeme zwartkijker

THE BITTER TEA OF GENERAL YEN

Het retrospectief van de films van Frank Capra toont de verrassend zwarte ondertoon in het werk van de meester van de tearjerker.

In mijn recensie van A Man to Remember, de klassieker die de afgelopen maand opnieuw door het Filmmuseum werd vertoond, schreef ik dat de film leek op het werk van Frank Capra, maar dan “met iets scherpere randjes.” Een confessie: ik schreef dat zonder ooit een film van de regisseur die op 18 mei 1897 op Sicilië werd geboren als Francesco Rosario Capra te hebben gezien. Ik was echter zo vaak met de naam geconfronteerd, en met de connotaties van zoetsappig sentiment, dat ik geen moment over de zin twijfelde.

Capra is zozeer vereenzelvigd met het genre van de ‘feel good’ film, de tearjerker waarin alles uiteindelijk toch goed afloopt, dat de term ‘Capraesque’ werd opgenomen in het American Heritage woordenboek. Capraesque zijn die films ‘zijnd of gelijkend op de films van Frank Capra, dikwijls de nadruk leggend op positieve sociale effecten van individuele daden van moed’.

De films zelf, te zien in het Capra-retrospectief van het Filmmuseum, zetten dat gevestigde beeld echter danig op de helling: Capra blijkt zelf ook zo zijn scherpe randjes te hebben. Dat geldt zeker voor de minder bekende titels die te zien zijn, zoals bergbeklimmerdrama Dirigible (1931) en met name The Bitter Tea of General Yen (1933). Maar ook succesnummers als Meet John Doe (1941) en It’s a Wonderful Life (1946) blijken stiekem gestoeld op een perverse interesse in zelfmoord en de paradox van een populist met minachting voor het volk. De titel van het retrospectief (‘It’s a wonderful life!’), geleend van Capra’s beroemdste film, krijgt een onverwacht ironische ondertoon.

Lopende band
Voor wie de (Amerikaanse) filmgeschiedenis bekijkt vanuit de ‘Grote Mannen’, de centrale makers van het medium, is Frank Capra de personificatie van het studiosysteem. Edwin S. Porter was de pionier die de eerste stappen van de filmtaal ontwikkelde. D.W. Griffith gaf de kunst zijn grammatica en maakte van een kermisattractie een verhalend medium. En dan komt Capra, wiens carrière gelijk loopt met en symbolisch is voor de professionalisering en uniformiteit van de hoogtijdagen van het studiosysteem. De filmfabriek als strak georganiseerde lopende band.

Capra begon als grappenschrijver voor komiek Harry Langdon en werkte zich omhoog naar de regiestoel. Zijn eerste films maakte hij nog net voor de introductie van de geluidsfilm; in het retrospectief van het Filmmuseum zijn schaarse vertoningen van enkele van deze stomme films opgenomen. Maar de stijl die nu met Capra wordt geassocieerd komt pas in de vroege jaren dertig, nadat hij Langdon heeft verlaten en via de studio van Mack Sennett uiteindelijk bij Columbia terecht is gekomen. Daar maakt hij de films die hem beroemd maken, meestal in samenwerking met scenarist Robert Riskin.

Met Riskin ontwikkelt Capra zijn formule voor kaskrakers, een formule die hij ook voor latere successen zonder Riskin strak aanhield. De elementen waarmee Capra tegenwoordig automatisch geassocieerd wordt — de goudeerlijke hoofdpersoon, het geloof in het volk, de linkse politieke inslag — zijn in veel gevallen eerder aan Riskin dan aan Capra toe te rekenen. Films als Mr. Deeds Goes to Town (1936) en Mr. Smith Goes to Washington (1939) worden veelal geassocieerd met Eisenhowers ‘New Deal’, maar Capra stemde zijn leven lang op de Republikeinen.

Oriëntaal
Een rode draad die wél door Capra’s gehele oeuvre loopt is duisterder van aard: zelfmoord. Het thema speelt een hoofdrol in zijn grote successen: in It’s a Wonderful Life is het de naderende zelfmoordpoging van George Bailey die de vertelling zijn structuur geeft, in Mr. Smith Goes to Washington doet senator Paine een zelfmoordpoging wanneer zijn corruptie ontmaskerd wordt, en in Meet John Doe staat de voorgenomen zelfmoord van de fictieve John Doe centraal. Deze pogingen worden uiteindelijk voorkomen, net als de meeste andere in het oeuvre van Capra. Maar juist in de films waar hij zijn komische inslag achterwege laat, is dit vaak niet het geval.

De serieuze drama’s waar hij zich nu en dan aan waagde waren met name een gooi naar Oscars — wat in geen van de gevallen de gewenste uitwerking had. Maar juist in deze films liet Capra ook zijn behaagzieke houding tot zijn publiek varen, en was er dus ruimte voor controversiëlere onderwerpen en zwartere eindes. Dat heeft met name zijn uitwerking op The Bitter Tea of General Yen, waarin een jonge missionarisvrouw (Barbara Stanwyck) in China gevangen wordt genomen door een Chinese generaal Yen (opvallend genoeg gespeeld door de Deense Nils Asther). De twee worden verliefd, en gaan uiteindelijk beiden ten onder aan die liefde.

De film is vaak beschreven als de minst Capraesque film die Capra ooit maakte, en op basis van de bovenstaande definitie van het woord klopt dit volledig. De missionaris, door Gavin Gordon neergezet als het prototypische goudeerlijke en rasoptimistische Capra-karakter, verdwijnt al na tien minuten uit de film. De massa’s waarin Capra in zijn andere films troost zoekt, zijn in deze oriëntaalse setting vreemd en beangstigend. Maar juist die afwijkingen van het gebruikelijke sjabloon maken The Bitter Tea of General Yen misschien wel Capra’s meest persoonlijke film, een sleutelfilm die al zijn andere werk in een nieuw licht zet.


Het retrospectief Frank Capra: It’s a wonderful life! was te zien van november tot en met 16 januari 2008 in het Filmmuseum, Amsterdam.