Cannes 2013 (1)
Twee keer uit je stoel geblazen

La grande bellezza
Vormvernieuwers waren er weinig in Cannes. Maar de opgetooide veren van Sorrentino’s La grande bellezza en de intimiteit van Palmwinnaar La vie d’Adèle maakten veel goed.
Dat het intieme en seksueel expliciete La Vie d’Adele de Palme d’Or won, is prachtig. Kon ook bijna niet anders, want de jury had een traditie hoog te houden. Al tien jaar gaat de hoofdprijs naar films die nieuwe vormen verkennen of die op z’n minst iets nieuws te vertellen hebben. Uncle Boonmee Who Can Recall His Past Lives, The Tree of Life, Entre les murs: titels die in de tussentijd niet of nauwelijks aan kracht verloren hebben. Grote dissonant was in 2006 The Wind That Shakes the Barley, het kadaver van doodgepolderd juryoverleg.
Hoe scoorde de hoofdcompetitie van Cannes dit jaar op de vraag naar vernieuwing? Ligt het eraan wat je verwacht. Kun je ontevreden zijn als je tijdens een festival twee keer uit je stoel bent geblazen? Niet echt. Kechiche’s Gouden Palmwinnaar en het onterecht buiten de prijzen gevallen La grande bellezza van Paolo Sorrentino zijn allebei fantastische films, met beide makers op verschillende manieren in topvorm, ook al hebben best wat mensen moeite met de visuele bombast van de Italiaan. Zo intiem als Kechiche met de camera bij Adèle is, zo groots en meeslepend laat Sorrentino de melancholie van verloren tijd en liefde zien en het hedonisme dat die leegte moet vullen.
Als Cannes een sportwedstrijd is dan werd er overwegend defensief gespeeld, al was het zelden teleurstellend. In de hoofdcompetitie was veel technisch verfijnd spel te vinden, maar het miste magie.
James Gray, troetelkind van de Franse kritiek, jongleerde in The Immigrant vrolijk door met wat er wél overtuigend kan zijn aan melodrama, maar kwam niet verder dan waar hij met We Own the Night al was. Alexander Payne (Nebraska), Alex van Warmerdam (Borgman), Asghar Farhadi (Le passé), Jim Jarmusch (Only Lovers Left Alive): allemaal overtuigend, goed gemaakt, maar ze braken de regels niet.
Behalve Kechiche en Sorrentino was er slechts een enkeling die dat ook deed. Jia Zhang-ke laat het subversieve realisme van The World en 24 City achter zich en vindt zichzelf opnieuw uit met een losjes gecomponeerd mozaïek van vier verhalen dat op veel komischer wijze dan we van hem gewend zijn allerlei misstanden in China aankaart. En Nicolas Winding Refn overtreft zichzelf met Only God Forgives, maar dat zag de jury even niet.
De Coens ploegen onverminderd door in de eredivisie en scoorden met Inside Llewyn Davis, en Soderbergh en Ozon overstijgen hun middelmatige laatste films met Liberace-biopic Behind the Candelabra en Jeune&jolie. Die return to form lieten ook Roman Polanski (Venus in fur), Amat Escalante (Heli) en Kore-Eda Hirokazu zien (Soshite chichi ni naru). Genoeg om blij van te worden.
Inside Llewyn Davis
De onvermijdelijke degradaties waren er ook, voor Mahamat-Saleh Haroun en Arnaud Desplechin. Haroun faalt na L’Homme qui crie volledig met Grigris waarin een rammelend scenario en een karrenvracht Afrikaanse clichés beweren dat teruggaan naar je roots altijd heil brengt. Desplechin, terecht ook een troetelkind van de kritiek na Un conte de Noël, schoot fenomenaal naast met een praatzieke exercitie in publieksontgoocheling, waarin Mathieu Amalric en Benicio del Toro elkaar als Old Shattterhand en Winnetou bestoken met een halve eeuw psychoanalyse. Pourquoi, in godsnaam?
Maar zoals gezegd, twee keer uit je stoel getild worden, nota bene door films die 2,5 (Sorrentino) en zelfs 3 uur duren (Kechiche), is voldoende reden om twee weken genoegen te nemen met al die andere zegeningen van het festival.