Filmthuis – 4 februari 2016

GENERATION KILL

Een selectie uit de videotheek van nieuwe, interessante en curieuze films die niet in de bioscoop zijn uitgebracht. En films opnieuw uitgebracht op dvd.

GENERATION KILL
Bloed tussen de benen

In generation kill is de Tweede Golfoorlog als een road trip waarin onderweg het morele kompas op hol slaat. Gek genoeg krijg je ook buikpijn van het lachen.

Jonge, van testosteron overlopende soldaten zingen uit volle borst highschool pop: "I’m just a teenage dirtbag baby, listen to Iron Maiden baby with you" Ze scheuren in hun humvee door de bakermat der beschavingen, Mesopotamië. In hun achteruitkijkspiegel verdwijnt de wegversperring waar ze drie burgers doodschoten die hun stopcommando’s niet begrepen.
generation kill is een zevendelige dramaserie over een peloton mariniers en een zwijgzame journalist van Rolling Stone tijdens operatie Iraqi Freedom. Het boek van deze journalist, Evan Wright, is bewerkt door Ed Burns en David Simon, de makers van het bejubelde the wire — een kroniek over de dodelijke inertie van de verslaafde (drank, geweld, crack, macht) Amerikaanse stad Baltimore — onder de vlag van de kabelzender HBO (sopranos, deadwood, six feet under, carnivale). Het resultaat is een mix van, en mag in één adem genoemd worden met m*a*s*h (Robert Altman, 1970), apocalypse now (Francis Ford Coppola, 1979), jarhead (Sam Mendes, 2005) en flandres (Bruno Dumont, 2006).
Wright, door de soldaten consequent aangesproken als ‘reporter’, brengt na afleveringen lang z’n mond gehouden te hebben de weapons of mass destruction (kent u ze nog?) ter sprake. De reactie luidt: "The point of us being here is to kill people, you dumb fuck." Zie daar uw titelverklaring.

Dadendrang
generation kill pakt de draad op waar jarhead en de Eerste Golfoorlog die achterlieten. Racistische, misogyne en bloeddorstige soldaten kunnen niet wachten om ‘Hadjies’ (in three kings waren dat sand niggers) af te knallen. Bloed is waar het om draait: te weinig in het hoofd, te veel tussen de benen en veel te veel over de straten. Verschil is natuurlijk dat de Amerikaanse troepen dit keer Bagdad wél innemen, althans ze verdrijven het regime.
Die verdrijving is het onderwerp van de serie: als in een road movie trekken we door Irak op zoek naar tegenstanders, die vaker wel dan niet onschuldige burgers blijken. Ondertussen begint het te broeien bij de mariniers, ook gevoed door incapabele leidinggevenden en het uitblijven van echte weerstand. Het meest in beeld is de humvee, bestuurd door de praatzieke maar virtuoos vulgaire Ray (James Ransone). Verder zit daar de reporter in, vergezeld door een cynische en intelligente sergeant, een boordschutter en een schietgrage borderliner. Het geouwehoer van Ray functioneert als vertelstem (net zoals het schreeuwzingen van popmuziek de soundtrack vormt) — hoewel alle mariniers een duit in het zakje doen met tirades tegen de Amerikaanse burgersamenleving, homoseksuelen, Latino’s, Afro-Amerikanen en politiek. En recht van spreken hebben ze, want ze zijn zelf even verrot als de maatschappij waar ze op spugen. Om het dragelijk te houden zijn deze scènes in hun absurditeit buitengewoon grappig; geregeld vragen de verbijsterde soldaten aan Ray of hij het niet ter plekke verzint.

PTSS
De toeschouwer in generation kill is altijd aanwezig, hij reist met de personages mee maar is ook altijd de buitenstaander. Net als de reporter weten de meesten van ons niet hoe het is om te doden. We zijn getuige van het ontstaan van posttraumatische stressstoornissen zoals je getuige kan zijn van een auto-ongeluk: je ziet het gebeuren, maar je kan er niets aan doen. Vreemd genoeg lijken ook de soldaten dikwijls slechts getuige van hun eigen handelen te zijn. Zo bezien is de serie een kroniek van de machteloosheid van mannen die nota bene over leven en dood beslissen. Een officier ziet dat een van zijn soldaten langzaam verteerd wordt door zijn geweten, dus wat doet hij? Hij creëert een humaan moment voor de soldaat door hem rijst en chocolade te laten geven aan schattige Irakese kinderen.

Asher Boersma

GENERATION KILL (Susanna White/Simon Cellan Jones, Amerika, 2008, Warner).

THE PERVERT’S GUIDE TO CINEMA
Incestueuze Hitchcock-vogels

"Cinema is the ultimate pervert art", zegt Slavoj Zizek, een markante Sloveense post-marxistische filosoof die zijn favoriete filmfragmenten van psychoanalytisch commentaar voorziet.

In de tientallen boeken die Slavoj Zizek sinds het begin van de jaren negentig publiceerde, maakte hij veelvuldig gebruik van bekende speelfilms om zijn theorieën te illustreren. (Zijn favoriete regisseurs: Hitchcock, Lynch, Kubrick) Het leidde in 2006 tot the pervert’s guide to cinema, een driedelige documentaire van de Britse Sophie Fiennes waarin Zizek in hoog tempo zijn favoriete filmfragmenten toont en van eigenzinnig commentaar voorziet. Bizar commentaar soms: meent hij het werkelijk als hij zegt dat de aanvallende vogels in the birds staan voor "raw, incestuous energy"?
Waarom cinema een perverse kunst is? Film speelt met onze verlangens, maar houdt ze tegelijk op een veilige afstand. We zien de diepste waarheden over onszelf onthuld in de vorm van fictie; we zijn in staat om naar deze beelden te kijken omdat we menen dat het alleen maar om fantasie gaat. Zizek noemt de passieve filmkijker "pervers" omdat hij zijn genot laat reguleren door de fantasiewereld van de regisseur. In plaats van zelf zijn verlangens uit te leven, maakt hij zichzelf ondergeschikt aan de ‘symbolische orde’, waar de film een manifestatie van is.
Niet voor niets laat Zizek een bekende scène uit the matrix zien, waarin Neo wakker wordt en ontdekt dat hij al die tijd als een batterij gefunctioneerd heeft die de Matrix van energie voorzag; in ruil daarvoor maakte hij deel uit van een virtuele wereld die hij voor de werkelijkheid hield. Zo ongeveer probeert Zizek ons te laten ontwaken door ons van onze perverse verhouding tot film bewust te maken. Dat doet hij door te laten zien dat we in fictie, in het bijzonder in films, iets kunnen vinden wat "reëler is dan de realiteit zelf", namelijk sporen van een dimensie die we in het normale leven tegen elke prijs uit de weg gaan.

Watching shit
Daarmee zijn we bij het hoofdthema van Zizeks denken aangekomen: de lacaniaanse notie van het Reële, oftewel ’the Real’. Het Reële is dat wat we absoluut niet willen zien, dat wat voorafgaat aan de symbolische orde, het surplus dat zich niet in die orde laat dwingen; in het bijzonder onze meest basale en immorele verlangens. De filosoof laat meerdere fragmenten uit the birds zien waarin vogels de mensen in het kustplaatsje Bodega Bay aanvallen; het zijn bij uitstek momenten waarop de symbolische orde wordt verstoord, het Reële op traumatische wijze de fictiewereld doorbreekt. Beelden uit psycho kunnen natuurlijk niet ontbreken. We zien de scène waarin Norman Bates, na de douchemoord, de badkamer zorgvuldig schoonmaakt om de bloedsporen te verwijderen, en daarmee ook probeert "de chaotische en primordiale wereld van het Reële" te bedwingen. Daar wordt iets opgeroepen wat volgens Zizek de essentie van alle Hitchcocks uitmaakt: dat er iets verschrikkelijks zou kunnen gebeuren, iets wat de textuur van de werkelijkheid voorgoed zou kunnen verscheuren.
Voor Zizek is het maar een kleine stap van het doucheputje in psycho naar de toiletpot in the conversation. Gene Hackman, in de rol van een detective, onderzoekt in die film een hotelkamer waar misschien een moord is gepleegd. Tot zijn afgrijzen ontdekt hij dat het toilet niet goed doortrekt; er spoelt iets van gene zijde terug, uit de dimensie van het Reële, in plaats van dat er iets verdwijnt. Vervolgens concludeert Zizek dat het kijken naar een filmscherm vergelijkbaar is met het staren naar een toiletpot, "waiting for things to reappear". Filmkijken is dus in essentie "watching shit". Opnieuw kunnen we ons afvragen of hij het meent.

Manisch
De kenners van het werk van Zizek zal het allemaal bekend voorkomen. Wat deze documentaire fascinerend maakt, zit vooral in de dubbelzinnige rol die Zizek speelt en de manier waarop hij in beeld wordt gebracht. Steeds spreekt hij tot ons vanaf een bijzondere locatie, bijvoorbeeld in een boot in de baai van Bodega Bay, of in de hotelkamer van the conversation. Soms lijkt hij zelf in een van de films mee te spelen, door de manier waarop hij reageert op een fragment. En zijn manische manier van praten, zijn heftige gebaren en zijn kleine tics doen hem lijken op een parodie van zichzelf. Zizek wordt aldus gefictionaliseerd, tot personage gemaakt, maar dat betekent niet dat we hem niet serieus hoeven te nemen. Het is precies de les die hij ons wil leren: dat alleen in een fictioneel kader de waarheid naar voren kan komen. Zoals hij het zelf zegt: "We need the excuse of fiction to stage what we truly are."

Martijn Meijer

THE PERVERT’S GUIDE TO CINEMA (Sophie Fiennes, Engeland, 2006, Lone Star Productions, import, regio vrij).

Een miljoen draden
MURIEL OU LE TEMPS D’UN RETOUR (Alain Resnais, Frankrijk, 1963, Eureka/Masters of Cinema, import, regio 2).
Door de buitenwereld zijn Agnès Varda, Chris Marker en Alain Resnais altijd gezien als de linkerkant, de rive gauche van de Franse Nouvelle Vague. Meer uitgesproken politiek dan het Godard-Truffaut-Rivette-clubje van Cahiers du Cinéma en vooral meer experimenteel in hun manier van vertellen. Toen in 1963 muriel ou le temps d’un retour verscheen had Alain Resnais in de vier voorgaande jaren in hiroshima mon amour en l’année dernière à marienbad zijn handtekening gezet: Resnais’ fascinatie lag bij de verstrijkende, allesbepalende maar nooit vatbare tijd. De tijd als motor van de werkelijkheid en de tijd als meester en onderdrukker van herinneringen. muriel is de minst bekende van zijn eerste drie speelfilms — een magistraal triodebuut — maar de film creëert zowel een fascinerende weerstand als een zeldzame intellectuele bevrediging. Waar marienbad en hiroshima de bedrieglijkheid van herinneringen en de ondoorgrondelijke invloed van de tijd lieten zien, was muriel vooral een film over nostalgie, over wat had kunnen zijn, over het gedroomde verleden dat het werkelijke heden met een miljoen onzichtbare draden bespeelt. De terugkeer van een oude geliefde is de aanleiding voor een nieuw spel van aantrekking en afstoting tussen een man en een vrouw met het verleden als scheidsrechter. Ook het decor is verleden want de vrouw, Hélène, verkoopt antiek vanuit haar appartement. Haar huis is vastgelopen, gestolde tijd. Ondertussen dwingt een verschrikkelijke herinnering aan de Frans-Algerijnse oorlog — in feite rust de hele film hierop — Hélène’s zoon Bernard tot een wanhoopsdaad. Daarmee is muriel ook meteen de meest politieke van de eerste drie films van Resnais. Weerstand roept de film op door de afstandelijke, emotieloze houding van zijn personages. Maar wie beter kijkt, ziet dat Resnais hier eigenlijk zegt: alles is een decor waarin iedereen slechte rollen speelt, niemand weet precies hoe hij zich moet gedragen, want het scenario, gedicteerd door het verleden en de voortgaande tijd, is onbegrijpelijk.
Ronald Rovers

Ongelukkige zussen
I AM FROM TITOV VELES (Teona Strugar Mitevska, Macedonië, 2007, Filmfreak/Tiger Releases)
"Ga eens weg, ik wil de tafel dekken", zegt de 35-jarige Slavica tegen haar 27-jarige zus Afrodita in de Macedonische gekke-zussenfilm i am from titov veles. Het lijkt een gewoon verzoek, maar dat ligt in dit geval toch iets anders, omdat Afrodita poedelnaakt op de keukentafel zich ligt in te beelden dat ze zwanger is. Slavica schijnt het gedrag van haar zus de gewoonste zaak van de wereld te vinden. Ze krijgt trouwens geen antwoord, want Afrodite praat sinds haar vijfde niet meer. Het tafereeltje laat in een notendop zien wat er mis is met de tweede film van Teona Strugar Mitevska, die vijf jaar geleden met haar debuutfilm how i killed a saint meedeed in de Tiger Competitie van het Filmfestival Rotterdam. De regisseuse, die ook het scenario van i am from titov veles schreef, heeft een rariteitenkabinet gemaakt, dat niet wordt gered door de kreet magisch-realisme op de dvd-inlay. We zien geen magisch realisme, maar ontspoorde kunstzinnige pretentie. Aan het onderwerp ligt het niet. De film portretteert in het naar Tito genoemde Macedonische stadje Titov Veles, waar een staalfabriek voor stank en vervuiling zorgt, drie volwassen zussen, die nog steeds worstelen met de klap die hun moeder ruim twintig jaar geleden uitdeelde door spoorloos te verdwijnen. Een half jaar na die verdwijning overleed hun vader en sindsdien wonen de zussen samen in een situatie van niet zonder en niet met elkaar kunnen. Meer dan hun ellende delen de vrouwen niet met elkaar. Slavica is aan de methadon, de in zichzelf pratende Afrodite dagdroomt van baby’s, als ze niet naakt op de keukentafel ligt, en de derde zus Sapho vrijt met iedere man in wie ze een kans ziet om uit het ten dode opgeschreven stadje weg te komen. i am from titov veles had een indringend realistisch drama kunnen zijn over drie zussen, bij wie de hoop op een beter leven telkens in een desillusie eindigt, maar Mitevska koos een andere route. Het resultaat is een film die noch in de echte wereld, noch in een droomwereld speelt, maar in een gekunsteld vacuüm.
Jos van der Burg

Schooiers en scharrelaars
SALAAM BOMBAY! (Mira Nair, India, 1988, Cinéart/Twin Pics)
Crisis? Wat crisis? Distributeur Cinéart heeft er in ieder geval nog fiducie in, en start een nieuw dvd-label: ‘Cinéart — De Collectie’. De naam doet een ‘best of’-label vermoeden waaronder de grotere arthousehits in een nieuw hoesje nogmaals de markt op gekeild worden, en onder de eerste titels zit inderdaad een flink aantal rereleases — inland empire, breaking the waves. Maar gelukkig zitten er ook vijf titels bij die nog niet eerder op de (Nederlandse) markt beschikbaar waren: de eerste twee films van Wong Kar-wai, as tears go by en days of being wild, én Mira Nairs speelfilmdebuut salaam bombay!, dat in 1988 de Gouden Camera won op het filmfestival van Cannes.
En juist nu, na het recente succes van Danny Boyles slumdog millionaire, is het interessant om Nairs film te herzien. Want Bombay mag dan tegenwoordig Mumbai heten, verder lijkt er weinig te zijn veranderd in de twintig jaar die er tussen deze twee (westerse) weergaven van India liggen. De straten zijn nog even kleurrijk en chaotisch, de zwerfkinderen nog even talrijk, hun lotgevallen nog even schrijnend. Alleen voelt Nair in tegenstelling tot Boyle niet de neiging om de geuren en kleuren van de stad extra dik aan te zetten; ze registreert simpelweg, in een behoudende, aan het neorealisme refererende stijl. Juist als ze te veel een verhaal gaat vertellen, gaat het mis, zoals in het al te melodramatische slot van de film.
salaam bombay! vertelt het verhaal van de tienjarige Krishna, die door zijn moeder aan het circus werd verkocht, vervolgens ook daar wordt gedumpt en in Bombay tussen de vele andere scharrelaars en schooiers op straat belandt. Maar Nair toont ook de hoop van het straatleven: juist wanneer Krishna en enkele van zijn vrienden in staatszorg belanden, in een instituut dat ergens tussen weeshuis en aftandse gevangenis hangt, is de film op zijn duisterst. Op straat hebben ze in elk geval elkaar nog — de meest schrale vorm van hoop, maar hoop is het.
Joost Broeren

Multicultureel bidprentje
DANS LA VIE (Philippe Faucon, Frankrijk, 2007, Filmfreak)
Zou de wereld er beter aan toe zijn als religieuze en etnische groepen niet alleen over elkaar maar vooral mét elkaar praten? De Franse film van de in Marokko geboren Philippe Faucon draagt enthousiast, maar ook voorspelbaar die gedachte uit. De film portretteert in een stadje in Zuid-Frankrijk de verlamde, zwaarlijvige joodse weduwe Esther, die de aardige, supervriendelijke, charmante, innemende, inlevende en spontane Arabische Sélima als thuisverpleegster krijgt. Iedere dag zal Sélima even langskomen. Esthers zoon, een arts die om zijn verlamde moeder te steunen bij haar inwoont, waarschuwt Sélima dat zijn moeder ‘geen makkelijk mens’ is. De kijker weet genoeg: natuurlijk zal Esther voor Sélima’s goedheid smelten. En inderdaad: al snel zegt de vrouw dat ze zou willen dat haar zoon iemand als Sélima tegen het lijf zou lopen. Maar het kan altijd nog harmonieuzer, moet Faucon hebben gedacht. Als Esther haar racistische huishoudelijk hulp de deur uitschopt, neemt ze Sélima’s moeder Halima, die net als zij een jaar of zestig is, in dienst. Zoals eerder bij Sélima klikt het meteen tussen Esther en Halima. Als Esthers zoon voor zijn werk een maandje op reis moet, trekt Esther zelfs in bij Halima. Enfin, op een enkel ruzietje na ("We zijn hier niet in Gaza") kunnen de joodse Esther en Arabische Halima het prima met elkaar vinden. Het is de buitenwereld die moeilijk doet. Arabische buurtgenoten spreken er schande van als Halima het geld dat ze bij Esther verdient, wil gebruiken voor een bedevaart naar Mekka. Hoe haalt ze het in haar hoofd om ‘met geld van joden’ naar de heiligdommen te gaan? Andersom dringt Esthers zoon er bij zijn moeder op aan dat zij niet bij Halima blijft wonen. Drie keer raden of de vrouwen zich iets van hun intolerante omgeving aantrekken. In het echte leven zou dat misschien het geval zijn, maar dans la vie is een voorbeeldfilm voor culturele en religieuze tolerantie. Dus zijn Esther en Halima sterke en wijze personages, die nooit last hebben van vooroordelen. dans la vie is een multicultureel bidprentje.
Jos van der Burg

Geschreven door de Filmkrant