Flandres

De velden van (wel)eer

Bruno Dumont (l.) op de set van FLANDRES met Samuel Boidin en Adelaïde Leroux

Met Flandres keert Bruno Dumont terug naar het landschap van La vie de Jésus en L’humanité. Op het dode punt tussen herfst en winter ziet hij daar de fantasmagorie van een eindeloos herhaalde oorlog.

In Flanders fields the poppies blow
Between the crosses, row on row,
That mark our place; and in the sky
The larks, still bravely singing, fly
Scarce heard amid the guns below.

We are the Dead. Short days ago
We lived, felt dawn, saw sunset glow,
Loved, and were loved, and now we lie
In Flanders fields.

Take up our quarrel with the foe:
To you from failing hands we throw
The torch; be yours to hold it high.
If ye break faith with us who die
We shall not sleep, though poppies grow
In Flanders fields.

‘In Flanders fields’ van de Canadese dichter-militair John McCrae is ongetwijfeld het beroemdste gedicht dat er over, of uit, de Eerste Wereldoorlog is geschreven en het is onvermijdelijk om de echo ervan te horen in Flandres, de vierde film van Bruno Dumont. De film begint in hetzelfde post-mythische Frans-Vlaamse landschap als waar La vie de Jésus (1997) en L’humanité (1999) eindigen, een weiland zonder tijd en plaats waar de hoofdpersoon verzoening hoopt te vinden in het groen. Alhoewel, verzoening, het is meer een wanhoopsdaad. Er rest hem niets dan onder te duiken in de aarde, om daar, op dat canvas van modder en gras en horizon als een blind dier iets terug te vinden wat hij gaandeweg is kwijtgeraakt. Zichzelf.

Zaad
Flandres gaat over de oorlog. Niet over de Eerste Wereldoorlog, maar over de laatste, die zich naar stramien van die eerste eindeloos herhaalt. Loopgraven. Orders. Anonieme doden. Een oorlog die nog steeds als een nevel over de Vlaamse velden van (wel)eer hangt. Daar is het verleden nog niet voorbij. Niet eens begonnen.

Dumonts land wordt louter bevolkt door jonge mannen en vrouwen in de kracht van hun leven. Dit is de wereld van de achttienjarigen, van zon en zaad. Maar het is herfst. Dus er groeit niets op die vruchtbare velden. De natuur wacht en slaapt. En daar op het dode punt tussen herfst en winter breekt het spookbeeld van die oorlog uit de vers geploegde voren.

“So where’s the war you’re off to?” Schouderophalen. “You don’t know?”

Nee, ze weten het niet, Démester, Blondel, Briche. Ze krijgen een brief, ‘dé’ brief, en daar staat het in. Ze moeten gaan. De vrouwen blijven achter, en hun vaders.

In Flandres draait het om de verhouding tussen de stugge boerenjongen Démester en het stille boerenmeisje Barbe. Ze neuken zonder woorden, zonder zoenen. En hij zegt: “Nee, we zijn alleen vrienden.” Dumont wil weten wat er gebeurt als het dunne laagje beschaving van de verhoudingen tussen mensen is afgeschraapt, als ze alleen nog instinctmatig, bestiaal handelen. En dat is pijnlijk om te zien. Zijn amateuracteurs kunnen dat niet genuanceerd, beschaafd, gelaagd spelen. Hij kan ze alleen maar met zijn camera betrappen op een verscholen blik, waarin ongemak en onvermogen opflitsen.

Dat is het dus wat er overblijft.

Beesten
De mens lijkt gedoemd tot redeloosheid bij Dumont, maar hij is het niet. Dumont is een humanist, die film na film van zijn personages en toeschouwers verlangt dat ze compassie opbrengen voor elkaar, voor zichzelf, voor de menselijke natuur. Zijn personages zijn verlossers, omdat ze zichzelf verlossen van de pijn van het bestaan, en daarmee ook de schuld van de toeschouwers op zich nemen.

Er wordt vaak kwaad of vijandig op ze gereageerd. Er is geen filmmaker die zulke extreme, tegengestelde reacties oproept als Bruno Dumont, die zich bovendien vaak langs de scheidslijn mannelijk-vrouwelijk aftekenen. Het mannelijke in ons roept: ‘die mannen zijn beesten. Daar wil ik niet naar kijken. Ik wil niet zien hoe zij in een universeel-anoniem land in het Midden-Oosten (vergelijkbaar met Kubricks of Malicks geabstraheerde Vietnam) een meisje verkrachten. En bovendien zijn mannen geen beesten. Ik niet althans.’ (Iets vergelijkbaars werd hard geroepen na Dumonts onbegrepen derde film Twentynine Palms, 2003). Het vrouwelijke in ons begrijpt misschien wel de pijn, en de wraak, en de vergeving. Of durft dat te voelen. Of voelt dat omdat het onvermijdelijk is.

En dan. Dan is er weer het landschap. Het landschap van het menselijk lichaam. En dan houden zij van elkaar. Althans, dat is wat wij hopen.