Eyelet Spotlight: Roger Corman

Meester met minimale middelen

The Little Shop of Horrors

Deze week voor het voetlicht op streamingplatform Eyelet: vier films van Roger Corman, de man die al zestig jaar aanstormend talent stimuleert door met weinig middelen aan de slag te gaan.

In de tijd voor Jaws en Star Wars werd nauwelijks geld verdiend met horror en sciencefiction, genres die golden als B-garnituur. Roger Corman zag echter dat je juist in die niches nieuw talent kon laten groeien en voegde de daad bij het woord. Hij richtte in 1959 het productiebedrijf The Filmgroup op en gaf kansen aan jonge honden als Francis Ford Coppola, Peter Bogdanovich en Monte Hellman. In de luwte van de B-film konden die lekker hun gang gaan omdat de verwachtingen laag waren. En omdat ze moesten werken met een minimaal budget, was de creativiteit noodgedwongen hoog. Een perfecte voedingsbodem dus.

Zo produceerde Corman naast de door hem zelf geregisseerde films honderden titels voor aanstormend talent; hij kreeg er in 2009 zelfs een ere-Oscar voor. Inmiddels is hij 94 jaar oud, maar het werk gaat onverdroten door. In april riep hij jonge makers op mee te doen aan het eerste (“en hopelijk laatste”) virtuele Corman Quarantine Film Festival. De voorwaarden voor inzendingen waren simpel: maximaal twee minuten, gefilmd op een mobiel, thuis of in de tuin. De resultaten zijn op Twitter te vinden onder #CormanChallenge en deelnemers konden inspiratie halen uit de rijke geschiedenis van The Filmgroup. Niemand beter dan Roger Corman om mensen te stimuleren films te maken onder beperkende omstandigheden, want de werkwijze van deze ‘koning van de B-film’ is van oudsher vooral heel praktisch – lees: goedkoop.

Zo situeerde Corman Beast from Haunted Cave (Monte Hellman, 1959) in South Dakota omdat de plaatselijke Kamer van Koophandel een fijne stimuleringsmaatregel had en hij wist dat locatie-opnames een goedkope productie een duurdere smoel geven. De film draait in eerste instantie om een bankoverval waarbij de politie wordt afgeleid met een explosie in een grot, maar – zie titel – daar gaat het mis.

Zoals in vele zwart-witfilms uit de jaren vijftig wordt de dreiging verbeeld met sterke contrasten in de belichting. Dat is niet alleen handig om sfeer te creëren maar ook om krukkige effecten te verdoezelen. De meeste spanning komt van de dynamiek tussen de personages en dat is zowel overtuigender als een stuk goedkoper. Bij gebrek aan middelen zijn dit soort films nooit lang – ze halen meestal niet eens anderhalf uur – waardoor de spanningsboog redelijk strak staat.

Waar dit soort korte films meestal grossieren in stereotypen, doet debuterend regisseur Monte Hellman in Beast from Haunted Cave zijn best de personages (voornamelijk gespeeld door vaste Corman-acteurs) wat diepte te geven. De criminelen hebben zowaar gevoel en het gangsterliefje is zelfbewuster dan de meeste van haar soortgenoten. Door de compacte lengte werden deze films vaak uitgebracht in een double bill, wat weer lekker kostenbesparend was. Hellman zou later onder andere Two-Lane Blacktop maken en op zijn beurt jong talent stimuleren als medeproducent van Reservoir Dogs.

Cormans goede voorbeeld deed volgen: na The Godfather produceerde Francis Ford Coppola American Graffiti voor George Lucas, omdat hij zelf een kans had gekregen van Corman. Coppola begon als geluidsman op de set van Cormans The Young Racers (1963) en na afloop was er budget over. Daarmee mocht Coppola een low-budget horrorfilm maken met dezelfde locatie, cast en crew. Corman wilde een goedkope Psycho-achtige film en Coppola flanste in één nacht een scenario in elkaar. Nadat Corman zijn zegen had gegeven, liet hij de jonge regisseur z’n gang gaan – nog een kenmerk van zijn aanpak.

In Coppola’s Dementia 13 (1963) krijgt Louise’s man een hartaanval op het water, nadat we hebben gehoord dat de familie ruzie heeft en er een flinke erfenis in het spel is. Alle reden om het lijk te dumpen en achter het geld aan te gaan, maar eenmaal op het familielandgoed blijkt het daar te spoken. Net als in Beast from Haunted Cave komt de meeste spanning van de personages onderling en geven de bijfiguren wat kleur. Ook hier helpt het zwart-witcamerawerk met de sfeer en de geloofwaardigheid van de trucages, waarbij het goed van pas komt dat je voor een eng huis vooral gebrek aan belichting nodig hebt, plus wat goed gemikte geluiden van piepende deuren en onheilspellend pianogepingel. Het raadsel van zowel heden als verleden wordt langzaam onthuld en pas in de slotscène wordt de dader bekend gemaakt.

Hoe het wel moet toonde Corman zelf met The Little Shop of Horrors (1960), in twee dagen tijd gedraaid in het decor van A Bucket of Blood (1959) met acteurs uit zijn vaste groep. Die hebben er duidelijk zin in en weten goed raad met de originele, gitzwarte humor die nog steeds prima werkt. Met dank aan Charles B. Griffith die in een halfdronken bui een scenario schreef over de slome medewerker van een bloemenzaak die een wel erg vreemde plant ontdekt.

De buitenopnames werden in twee weekeinden gefilmd en het zwart-wit hielp weer om de boel enigszins geloofwaardig te verbeelden. De muziek werd geleend van A Bucket of Blood met de zege van de componist, die het stuk later nog vijf keer hergebruikte. Voor het gemak en de snelheid werd alles gefilmd met een vaste belichting en meerdere camera’s: twee voor de totaalshots en eentje voor de close-ups. Dat levert geen cinematografische hoogstandjes op maar het is zeker functioneel, want het zijn toch de sterke dialogen en de fijne vertolkingen die de show stelen. Alleen al de jonge Jack Nicholson als masochistische tandartspatiënt (!) is reden genoeg om te de film te zien. Geen wonder dat The Little Shop of Horrors het schopte tot culthit; er werd zelfs een musical van gemaakt, die op zijn beurt succesvol werd verfilmd en cultstatus verwierf.

Alle reden dus om nu een oogje te houden op de films van het nieuwe quarantaine-festival, want daar geven de makers van de toekomst hun visitekaartje af. Met dank aan Roger Corman.