Boeken: Filmfanfare – De geschiedenis van de Nederlandse film verbeeld in 51 strips
Striptease

Covertekening Filmfanfare: Joost Swarte
De stripverfilming is inmiddels wel bekend. Maar de filmverstripping? Filmfanfare biedt 51 Nederlandse suggesties.
Om vast te pakken is Filmfanfare een heerlijk boek. Het afwijkende, hoge formaat, de gladde kaft met in reliëf gedrukte tekst en afbeelding – het is een boek om cadeau te krijgen. Ook van binnen ziet Filmfanfare er fraai uit, dankzij vormgever Hansje van Halem, die met een heldere indeling de veelsoortige beelden in het gareel heeft gehouden.
De 51 films (ja, inclusief Haanstra’s Fanfare) die in Filmfanfare zijn verstript, zijn niet helemaal een best-of: ze zijn door de stripmakers gekozen uit een lijst met 83 ‘beste Nederlandse films’, die weer door een groep filmkenners is samengesteld. Welke 32 er zijn afgevallen? Dat blijft onbekend.
Zevende naar Negende
De teksten over deze films zijn geschreven door Dana Linssen, mijn hoofdredacteur bij de Filmkrant, dus daar zeg ik verder niets over. Ik wil het over iets anders hebben: hoe hebben de stripmakers het medium film vertaald naar het medium strip? Of, zoals het voorwoord het zegt, verwijzend naar de Franse terminologie: hoe vertaal je de Zevende Kunst in de Negende?
Het grootste probleem dat zich daarbij in Filmfanfare voordoet, is ruimte. Waar filmmakers vaak kritiek krijgen op de noodgedwongen inkortingen van het boek dat ze bewerken, had elke stripmaker hier maar één pagina om de film te verbeelden.
Meerdere makers proberen dat te ondervangen door gewoon héél véél plaatjes op die pagina te proppen. Als dan het oorspronkelijke verhaal ook nog eens niet al te ingewikkeld is, met niet te veel visuele bombast, dan gaat dat best, bewijzen de twee verstrippingen van Eddy Terstall: Hufters & Hofdames (1996) door Martijn van Santen en Simon (2004) door Edith Kuyvenhoven – die laatste weet, in een zeer eenvoudige stijl, de hoofdpersoon net zo’n onweerstaanbare grijns te geven als acteur Cees Geel had in het origineel. Je zou je zomaar kunnen voorstellen dat het andersom was geweest en dat Terstall deze strips had verfilmd.
Zevenmijlslaarzen
Veel andere verstrippingen leiden echter onder deze neiging de hele film te bewerken. Ook al blijft ook dan het gemiddelde illustratieniveau indrukwekkend hoog (als staalkaart van Nederlandse striptekenaars is Filmfanfare geslaagd; elke maker heeft bovendien een korte biografie achterin). Het worden dan een soort uittreksels, die door de zevenmijlslaarzen soms lastig te volgen zijn voor wie de film niet kent. Zo is Blind Kind II (1966) ontroerend mooi getekend door Guido van Driel, maar zonder het origineel nauwelijks te begrijpen.
Veel makers voelen bovendien de behoefte veel tekst te gebruiken, vaak als alwetende verteller in tekstblokken, om de plot samen te vatten.
Over het algemeen werkt het beter, als de maker één scène gebruikt of centraal stelt. Dan kan het gewone verteltempo van een strip gehanteerd worden. O amor natural (1997) door Michiel van de Pol is daarvan een mooi voorbeeld, dat bovendien opvalt door zijn ongebruikelijke pagina-indeling en doordat de seksuele fantasie, waarover de geïnterviewde spreekt, in de achtergrond is verwerkt – zo voegt de strip letterlijk zijn eigen laag toe.
Flipboekje
Anderen laten zich juist door het medium film verleiden om nog verder te vertragen en beeldje voor beeldje te gaan tekenen, alsof het om stilgelegde analoge filmstrips gaat. Of om een flipboekje: het publicatiepodium waar het beeldverhaal en de cinema elkaar op natuurlijke wijze ontmoeten. Dat doet bijvoorbeeld Typex (ook medewerker van de Filmkrant) op aanstekelijke wijze met een reeks tekeningen met alle gezichtsuitdrukkingen van het jongetje dat in De stem van het water (1966) niet kopje onder durft te gaan.
Maar de verstripping hoeft geen narratieve weerslag te zijn. Sommige makers lijken meer een soort prikkelende trailer te hebben willen maken (neem het fraaie 4 Elements, 2006, waarmee tekenaar Aleks Deurloo de visuele kracht van het origineel eer aandoet). Albo Helm waagt zich aan een soort recenserende beschrijving van De Poolse bruid (1998), inclusief een grapje over de ‘schurfthekel aan lui die door de film heen praten!’, en Erik de Graaf maakte een strakke who’s who-infographic die zo in een dvd-boekje van een rerelease van Soldaat van Oranje (1977) opgenomen zou kunnen worden.
Anderen laten sfeer boven verhaal prevaleren – inclusief de gekozen visuele stijl. Paul Bodoni verbeeldt in zijn Hans, het leven voor de dood (1983) ook dromen en nachtmerries van de hoofdpersoon, op basis van suggestieve flarden tekst – als een remix. Aimée de Jongh weet in De lift (1983) op één pagina de angst te vangen die de film oproept, waarbij de strakke kaders de liftwanden vormen en de lezer in de beelden opsluiten.
Cartoonesk
Dilys de Jong is de enige die fotografisch materiaal heeft verwerkt, in haar verontrustende verbeelding bij Van de koele meren des doods (1982). De meeste tekenaars neigen naar het cartooneske – dat zal iets zeggen over de Nederlandse stripwereld, maar vergroot natuurlijk de afstand tot het doorgaans serieuze origineel.
Voor een boek waarin het ene medium in het andere wordt overgezet, is het natuurlijk het leukst als die inspiratie ook in de vorm aanwijsbaar is. Zo kiezen veel stripmakers ervoor om vaste kadergroottes te hanteren, wat soms inderdaad een filmisch leestempo creëert. Jeroen de Leijer combineert dat met een typische eigenschap van strips: de bladspiegel. De Leijer heeft de parallelvertelling uit Makkers staakt uw wild geraas (1960) knap tot de droog-tragische essentie teruggebracht en middels drie verschillende achtergrondkleuren verhelderd.
Extra leuk wordt het als het gaat om films die (ook) gaan over het medium film, die worden omgezet in strips die (ook) gaan over het medium strip. En dus valt de broer van de titelheldin in Barbara Stoks Zusje (1995) haar niet lastig door een camera op haar te richten, maar door een strip over haar te maken. En waar zusje in het origineel haar broer de camera afneemt en zelf gaat filmen, neemt ze hier het papier en de stift over – en verandert dus ook de tekenstijl.
De uitsmijter is echter voor Jeroen Funke, die met zijn kriegelig getekende New Kids Turbo (2010) met daaronder de enorme kop van een New Kid die roept ‘Da’s toch een strip of nie dan?! Betalen jonguh, kut!’ de sfeer van het origineel perfect vertaalt naar dit medium.
Filmfanfare – De geschiedenis van de Nederlandse film verbeeld in 51 strips, teksten Dana Linssen, samenstelling Gert Jan Pos en Willem Thijssen, illustraties Jean-Paul Arends, Merel Barends, Argibald, Manon Bijkerk, Jan Cleijne, Marissa Delbressine, Paul Bodoni, Aleks Deurloo, Jan van Doornspeek, Guido van Driel, Tim Enthoven, Flo, Jeroen Funke, Erik de Graaf, Max Grünfeld, Albo Helm, Gerrie Hondius, Milan Hulsing, Dilys de Jong, Michiel de Jong, Aimée de Jongh, Erwin Kho, Jolein Kirpestein, Schwantz, Hanco Kolk, Typex, Erik Kriek, Edith Kuyvenhoven, Bas Köhler, Jeroen de Leijer, Maia Matches, Nanne Meulendijks, Bart Nijstad, Floris Oudshoorn, Boris Peeters, Sam Peeters, Michiel van de Pol, Robert van Raffe, Jasper Rietman, Marcel Ruijters, Martijn van Santen, Dace Sietina, Wasco, Ruben Steeman, Barbara Stok, Joost Swarte, Tobias Tak, Gerben Valkema, Berend Jan Vonk, Benno Vranken, Erik Wielaert | 2012, Oog & Blik / De Bezige Bij | 128 pagina’s | €30