Zijn ze nou helemaal geflipt?!

Het wonder van het leven

Plate 174 – Running and jumping with skipping rope. Foto: Eadweard Muybridge

Het flipboekje. Oervorm van de cinema. Ik flip, dus er is film. Flipboekjes lijken iets uit het verleden, maar er verschijnen nog steeds allerlei nieuwe varianten. Je kunt er een moord mee oplossen of een wandelende eland flippen.

Ik houd van flipboekjes. Altijd al gedaan. Ik maakte ze vroeger zelf – leve die dode uren in het klaslokaal, waarin beeldje voor beeldje een figuurtje tot leven kwam. Niet erg lang, doorgaans. Al die losse tekeningen maken is een hoop werk, dus meestal werd het poppetje rap vermoord. The End.

Iets vergelijkbaars is te zien in de Mexicaanse film Heli (2013), winnaar van de regieprijs in Cannes. Een man ziet dat zijn dochtertje in een hoekje van haar schoolschrift een animatie heeft getekend. Alleen tekent dit meisje, dat al genoeg geweld om zich heen heeft, geen rappe moord, maar een man en een vrouw die elkaar kussen. The End.

Als je zelf zo’n flipboekje (of fliphoekje) maakt, beleef je de essentie van het bewegende beeld. Een eenvoudiger vorm van cinema bestaat er niet. Toch zeggen filmboeken er zelden iets over. Geschiedschrijvingen gaan meestal van de ronddraaiende varianten, zoals de Phenakistiscope van 1841, naar de celluloid-kijkkasten van Thomas Edison van 1888.

En dat terwijl het flipboekje in diezelfde periode ontstond: het werd in 1868 als Kineograph gepatenteerd door de Brit John Barnes Linnett en is sindsdien, in tegenstelling tot voornoemde concurrenten, nooit helemaal van de markt verdwenen.

Deinende borsten
Ik heb een flipboekje waarvoor een serie foto’s van fotopionier Eadweard Muybridge is gebruikt. Het gaat om Plate 174 – Running and jumping with skipping rope uit 1887. Een naakte vrouw springt touwtje, met als achtergrond een wand met een ruitjespatroon. Zo’n achterwand gebruikte Muybridge voor al zijn fotoreeksen, zodat wetenschappers en kunstenaars de beweging exact konden analyseren.

Juist voor die analyse leent een flipboekje zich goed: het opdelen van een beweging in zijn samenstellende delen. Hoe strekt de touwtjespringende vrouw haar been, vlak voordat ze neerkomt? Hoe deinen haar kapsel en borsten op en neer? Hoe kijkt ze, van moment tot moment?

Maar het meest bijzondere aan een flipboek is dat je, van langzaam tot steeds sneller flippend, het moment kunt zien waarop de afzonderlijke foto’s of tekeningen één geheel worden en – ik kan het niet anders omschrijven – tot leven worden gewekt. Er vindt een kwalitatieve sprong in de waarneming plaats, die niet valt te onderdrukken. Je kan het niet niet zien. Het ene moment zijn het nog losse foto’s, dood, vaag, stoffig. Het volgende moment leeft het. Een vrouw uit 1887, door mijn duim en wijsvinger tot leven gebracht. Dankzij de Daumenkino, zoals het mooie Duitse woord voor flipboekjes luidt.

Het kan niet anders, dan dat op dat moment een ander deel van de hersenen wordt ingeschakeld, dat tot dan toe niet bij de waarneming betrokken was. Onze hersenen zijn evolutionair ingesteld op het herkennen en interpreteren van levende wezens en gezichten. Dat betekent ook: het integreren van verschillende onderdelen van de waarneming en die op hogere niveaus automatisch psychologisch en empathisch duiden: vriend, vijand, voedsel, vluggertje. Als je snel genoeg flipt en de beelden versmelten, worden die vermogens van de hersenen vanzelf actief.

Omdat we dat kunnen, bestaat cinema. En wie flipt, heeft dat zelf in de hand.

Mooiste kus
De aanleiding voor dit artikel is een geweldige box met daarin hardcover flipboekjes (de omslag flipt uiteraard niet mee) met schetsen door de Nine Old Men, de belangrijkste Disney-animatoren uit de vroege periode. Ik bezit geen mooiere flip-uitgave. Omdat het om animatie gaat, is het wonder van het tot leven brengen nog groter. Bij Muybridge (of een ander fotografisch flipboek) begin je met het vastleggen van een daadwerkelijke beweging, die al flippend wordt gereproduceerd. Bij animatie begin je met niets. Een leeg vel en een potlood – letterlijk, in dit geval, want zo schetsten deze vroege meesters.

En ze maakten in feite ook flipboekjes. Disney-klassiekers als Snow White and the Seven Dwarfs (1937) en Bambi (1942) en The Jungle Book (1967) en alle lange tekenfilms voor de doorbraak van computeranimatie werden gemaakt op basis van geflipte scènes. Een traditionele animator zit achter een tekentafel, die enigszins schuin oploopt, en tekent op bladen die aan de onderkant worden vastgepind met behulp van gaten op vaste plekken. Zo kan de tekenaar, al schetsend, heen en weer flippen om te zien hoe zijn beweging vordert, zonder vrees dat de losse bladen gaan schuiven.

Als je door deze flipboekjes bladert, zit je bij de Nine Old Men aan de tekentafel. Je flipt zoals zij flipten. Voor een liefhebber van deze meesterlijke animatie een ontroerend gevoel. En hoe vaker je flipt, hoe meer details opvallen. Hoe de huidplooien van de tetterende olifant in elkaar schuiven in The Jungle Book (getekend door John Lounsbury). Hoe de zwaartekracht net ietsje is verlicht voor het loopje van Mickey in Fantasia (1940, getekend door Les Clark). En hoe Stampertje een beetje smakt als hij zijn hoofd draait in Bambi (getekend door Ollie Johnston).

Het mooiste voorbeeld is echter de kus van Lady and the Tramp (1955, getekend door Frank Thomas). Überhaupt de mooiste kus in de filmgeschiedenis. De rijke Lady en de arme straathond eten samen een bord spaghetti. Per ongeluk kauwen ze op dezelfde sliert (Lady met kleine, nette hapjes, de Tramp met grotere, knauwende). Het stuk spaghettisliert tussen hen in wordt steeds korter, maar omdat ze van elkaar wegkijken, merken ze dat pas als hun snuiten elkaar raken. Lady kijkt meteen blozend weg (prachtige timing), terwijl de streetwise Tramp cool glimlacht.

Nog een keer flippen. Zie hoe de lippen van de Tramp meebewegen, als de korter wordende sliert van voor in de mond naar opzij schuift, richting Lady. Of hoe Tramp het laatste stukje, nadat Lady zich heeft weggedraaid — het stukje, dat eerst in haar mond zat — nog naar binnen slurpt.

Al flippend kruip je in de hoofden van Lady, de Tramp en Frank Thomas. Ik zou elk onvergetelijk filmmoment op deze manier willen bezitten.

Niet dood
Nu lijken flipboekjes iets uit het verleden. Populaire reclamemiddelen uit de jaren zeventig en tachtig; nostalgische verzamelobjecten voor veertigplussers. Maar dat valt misschien wel mee. Zoals Heli liet zien, hebben filmmakers nog altijd een zwak voor flipboekjes. Het mooiste voorbeeld zit in Brian De Palma’s Blow Out (1981): hoofdrolspeler John Travolta knipt uit een tijdschrift een serie foto’s van een dodelijk auto-ongeluk en flipt die samen met de geluidsopname die hij had gemaakt, om te zien wanneer precies het schot viel dat hij hoorde. Een flipboekje maken om een moord op te lossen – een fraai staaltje meta-cinema van De Palma.

Nu stamt Blow Out alweer uit 1981, maar het is niet het enige voorbeeld. Het flipboekje komt ook voorbij in Son of Rambow (2007), Hot Fuzz (2007) en Martin Scorsese’s Hugo (2011) en wordt in Sherlock Holmes: A Game of Shadows (2011) door de titelheld als laatste trap na gebruikt tegen zijn aartsvijand, Moriarty.

Bovendien: waarom zouden flipboekjes niet passen bij de 21ste eeuw? Ze zijn ‘authentiek’ en ‘slow cinema’ (afhankelijk van hoe snel je flipt) en ‘interactief’ – zeer hypebaar. Bovendien is het medium niet dood. Er verschijnen nog steeds nieuwe varianten. Zo kun je sinds 2012 een wandelende eland flippen in het paspoort van Finland.

Het Rijksmuseum verkoopt een mooi flipboekje, geïnspireerd door Bert Haanstra’s film Rembrandt, schilder van de mens (1957), waarin zijn zelfportretten chronologisch achter elkaar zijn gezet. In de Basement van EYE kun je een flipboek van jezelf laten maken. Jonathan Safran Foer nam in zijn roman Extremely Loud & Incredibly Close (2006) enkele pagina’s flipboek op, waarin een man die op 9/11 uit het WTC was gesprongen, naar boven valt in plaats van naar beneden. En voor de korte Spaanse animatie Kali, de kleine vampier (2012) is onlangs een prachtig flipboekje uitgebracht dat, door het slim afknippen van bepaalde hoekjes, zes filmpjes uit één boekje weet te toveren. Wat voor elk flipboekje geldt, geldt hier in extreme mate: zien is geloven.

Grappig genoeg blijkt dat laatste voorbeeld – dat voor mij nieuw was – terug te voeren op een Amerikaans patent uit 1882. Misschien ligt de bron van vernieuwing van het flipboekje in het verleden. Dan kan ook de Mutoscope een retro-comeback maken. De Mutoscope was een éénpersoonsbioscoop, gepatenteerd in 1894, waarin op karton gedrukte foto’s als een soort Rolodex voorbijflipten. Het apparaat was een goedkope concurrent voor Edisons op celluloid gebaseerde Kinetoscope en hield met pikante filmpjes tot in de jaren zeventig stand op kermissen en peepshows. Old skool.

Het flipboekje is de ultieme vorm van analoge cinema – zelfs pre-celluloid. Toch staat de online wereld niet vijandig tegenover flippen. Zie de miljoenen hits voor de YouTube-filmpjes waarin user Etoilec1 zelfgetekende boekjes flipt – hij had er ook gewone animaties van kunnen maken, maar kennelijk vinden mensen het spannender met duim. Ook hoopvol klinkt het onlangs voorgestelde Gifty, een camera die flipboekjes van enkele seconden uitprint. Of neem de huidige hype Vine, een app waarmee je digitale filmpjes van zes seconden produceert; sinds kort kun je op Vineflip.com (‘Takin’ Vines offline since 2013’) van je Vine een flipboekje laten maken.

Online doorflippen