They Shall Not Grow Old

Wonderlijk eerbetoon aan vergeten 'tommies'

Hoe was het om frontsoldaat te zijn in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog? In zijn ambitieuze documentaire They Shall Not Grow Old doet Lord of the Rings-regisseur Peter Jackson een poging ons door de ogen van het Britse leger te laten kijken. Jackson voegde kleur en geluid toe aan de honderd jaar oude archiefbeelden. Het resultaat is adembenemend.

De ambitieuze oppoetsbeurt die regisseur Peter Jackson aan decennia oud archiefmateriaal van het Londense Imperial War Museum gegeven heeft, zou wel eens het meest grootschalige filmexperiment van onze tijd kunnen zijn. Naar aanleiding van het honderdjarige einde van de Eerste Wereldoorlog kreeg de Nieuw-Zeelandse filmmaker toegang tot honderden uren aan beeldmateriaal dat tussen 1914 en 1918 aan het westfront geschoten was. De opdracht die het museum hem meegaf was simpel: doe er iets nieuws mee, het liefst door gebruik te maken van de steeds verder ontwikkelde digitale restauratietechnieken.

Het nieuwe dat Jackson (bekend van zijn epische verfilmingen van The Lord of the Rings-trilogie en The Hobbit en voorvechter van digitale filmtechnieken) er voor zijn documentaire They Shall Not Grow Old mee deed is even simpel als geniaal. In plaats van de archiefbeelden van krassen en wazigheden te ontdoen, zette hij zijn digitale knowhow in om de levenswereld van de Britse WW1-soldaten tot leven te wekken. De computertechniek is immers zo ver dat die er zijn hand niet meer voor omdraait om de krakende archiefbeelden tevens van kleur te voorzien, de kolderieke beeldsnelheid te corrigeren of via een uitgekiend sound design de chaos van het loopgravenfront tot leven te wekken. Om het geheel nog authentieker te maken liet Jackson professionele liplezers naar de beelden kijken om uit te vogelen wat er gezegd werd en liet hij die dialogen vervolgens inspreken door professionele stemacteurs, het liefst uit de regio waar de leden van het regiment dat in beeld was vandaan kwamen.

Het resultaat is een documentaire die niet alleen de wereld weergeeft zoals die beleefd werd door de Engelse frontsoldaten, maar ze tevens op een wonderlijke manier weer tot leven wekt. Het heeft iets ongrijpbaars om mensen te zien die je normaliter alleen uit schokkerige en versnelde beelden denkt te kennen. Zie de speelse manier waarop een soldaat zijn bierfles als gitaar gebruikt, de grijnzende blikken in de camera wanneer een groepje doorheeft dat ze gefilmd worden, het geharrewar in de rij die zich voor een biertap heeft gevormd. Zo herkenbaar en ver weg tegelijk. Zou onze blik al teveel geconditioneerd zijn door het traditionele archief, dat deze beelden zo’n onwerkelijke indruk maken?

Dat zijn film een eerbetoon is aan de vergeten ’tommies’ doet er niets aan af dat Jackson wel degelijk naar een onheilspellende finale toewerkt. In de eerste beelden zien we het Londense leven uit de jaren tien aan ons voorbij trekken – met de vertrouwde beeldversnelling, een kleine knipoog naar hoe we normaliter de geschiedenis herbeleven. Die archiefbeelden worden van commentaar voorzien door radiointerviews die de BBC in 1964 met veteranen hield. Velen hadden geen idee van wat er op het spel stond, zo blijkt uit de gesprekken. “Wat er ergens in Servië gebeurd was,” zo verwijst een veteraan naar de aanslag op Franz Ferdinand, “we hadden geen idee.” Wel was er de behoefte om te ontsnappen aan saaie baantjes of een uitzichtloos bestaan. Die oorlog zou vast in een paar maanden voorbij zijn. “Ik was blij toen ik de granaten hoorde ontploffen,” stelt een ander.

Vol goede moed marcheren de veelal jonge jongens naar het front in Frankrijk, niet wetende dat ze er de hel op aarde zouden treffen en vaak pas na jaren, of helemaal niet zouden terugkeren. Aangekomen bij het front klikt de documentaire dan ook werkelijk in elkaar. Het beeld breekt open, kleur verschijnt op de wangen, de Britse uniformen kleuren bruin, het gras op de achtergrond tovert groen. Het is een wonderlijk moment met eenzelfde impact als de switch naar kleur in The Wizard of Oz (1939), terwijl Jackson het bijna terloops brengt, zoals de overgang in Andrei Tarkovsky’s Stalker (1979) wanneer de drie hoofdpersonen de mysterieuze gekleurde zone betreden.

Net als Stalker toont They Shall Not Grow Old het leven aan het front als een andere realiteit, een surreële toestand. Normale regels gelden niet meer, horror en humor lopen door elkaar heen. We kunnen lachen om het feit dat de hitte van machinegeweren gebruikt werd om thee te koken, maar één stap van het pad af en je werd opgeslokt door een modderpoel van verterende lijken en muilezels. Het was een vormende ervaring voor veel de jonge soldaten, die vooral pas aan het einde van de strijd duidelijk werd. “Het was eng”, herinnert een soldaat zich het eind van de oorlog. “Ineens was het afgelopen. Ineens was er niets meer te doen. Een band met de realiteit was verbroken.”

Terug in de maatschappij werden ze als verschoppelingen gezien. ‘Modderig en zonder manieren’, zo kwamen we terug. Opgezadeld met een ervaring die ze niet delen konden en die vervolgens honderd jaar ergens in een archief weggestopt lag. Totdat een Nieuw-Zeelandse filmmaker er met zijn vernieuwingsdrang opnieuw leven in blies. Dat is misschien wel de grootste verdienste van They Shall Not Grow Old: dat we even kunnen kijken en voelen hoe het er toen aan toe ging. Dat we ons realiseren dat die oorlog door mensen gevochten is.